Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2516/GB, 27 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/2516/GB

Betreft: [...] datum: 27 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1934], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 november 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 20 juli 2000 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring De Kruisberg te Doetinchem. Op 18 mei 2001 is hij geplaatst in de gevangenis Zutphen te Zutphen, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 9 maart 2001 en eindigt op 18 november 2003.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot plaatsing in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de gronden voor afwijzing van het verzoek onvoldoende zwaarwegend zijn. Klagers verlofadres is gelegen in de woongemeente van de nabestaanden van het slachtoffer. Dat mag echter geen bezwaar meer zijn omdater –in zijn algemeenheid– in de huidige samenleving geen grote afstanden meer bestaan en alles dicht bij elkaar ligt. Daarnaast geeft klager aan dat hij per 18 november 2003 vrij zal komen en dan ook de nabestaanden van hetvoormalige slachtoffer tegen kan komen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Via de inrichting waar klager verblijft bereikte de selectiefunctionaris het verzoek om klager te plaatsen in een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau (een halfopen inrichting (h.o.i.)) met daaraan verbonden regimairverlof. De selectiefunctionaris heeft zijn beslissing niet alleen op de inrichtingsrapportage maar ook op rapportage van de afdeling Reclassering van het Leger des Heils, de inlichtingen van het openbaar ministerie en de brief vande afdeling Individuele Zaken van het Ministerie van Justitie gebaseerd. Gelet op de inhoud van die schriftelijke stukken is de selectiefunctionaris tot de conclusie gekomen dat het thans nog te vroeg is om klager te selecteren vooreen inrichting met regimair verlof. Klager is samen met zijn echtgenote woonachtig in de gemeente Ewijk. Ook de nabestaanden van het slachtoffer zijn in die gemeente woonachtig. Omdat Ewijk een kleine woongemeenschap is, is de kansop een confrontatie tussen verzoeker en de nabestaanden van het slachtoffer aanzienlijk. Klager heeft aangegeven zijn excuses te hebben aangeboden en contact te hebben gezocht met de nabestaanden van het slachtoffer. Dit wordtevenwel tegengesproken in het rapport van de afdeling reclassering van het Leger des Heils. Klager heeft aangegeven zijn verlof door te zullen brengen bij zijn echtgenote, die, gelet op de afstand tussen haar woon- en zijndetentieplaats gedurende klagers detentie niet op bezoek is geweest. Een en ander zou door de reclassering nader moeten worden onderzocht. De selectiefunctionaris heeft bij de inrichting verzocht een dergelijk onderzoek door dereclassering te laten doen. Klager heeft aangegeven geen acties richting nabestaanden van het slachtoffer te zullen ondernemen. In een kleine gemeenschap als Ewijk blijft een verlof van klager evenwel niet ongemerkt en bestaat dekans dat de nabestaanden, die emotioneel nog niet over deze zaak heen zijn, wel acties in de richting van klager zullen ondernemen met alle gevolgen van dien. De selectiefunctionaris beseft heel goed dat klager op enig moment dekans dient te krijgen weer in de maatschappij te kunnen integreren. Gelet op de ernst van het delict en de emotionele toestand van de nabestaanden in relatie tot die eerdergenoemde kleine gemeenschap, is de selectiefunctionaris vanmening dat het belang van klager daaraan thans nog ondergeschikt dient te zijn. Om die reden acht de selectiefunctionaris het maatschappelijk risico, verbonden aan de verloftoekenning aan klager, welke verloftoekenning is verbondenaan een plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting, vooralsnog te groot.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen naast zelfmelders voor plaatsing ineen beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.2. In de Memorie van Toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rolspeelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van depreventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen deaard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.3. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk wordenaangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven