Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3369/JA, 1 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3369/JA

betreft: [klager] datum: 1 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.D. Kloosterman, namens

[...], geboren op [1998], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 september 2016 van de beklagcommissie bij de Rijks justitiële jeugdinrichting (R.j.j.i.), locatie De Hunnerberg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De directeur heeft op 7 november 2016 schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2016, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, te verschijnen.
Klager en zijn raadsman hebben op 10 november 2016 eveneens schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen. De raadsman heeft het standpunt in beroep schriftelijk aangevuld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – :
a. de intrekking van verloven;
b. de uitsluiting van activiteiten.

De beklagcommissie heeft klager ten aanzien van onderdeel a. niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en heeft het beklag ten aanzien van onderdeel b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a. dient klager ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Het intrekken van verloven zoals bedoeld in artikel 55,
eerste lid, onder d, van de Bjj is een beklagwaardige beslissing ingevolge artikel 65, eerste lid, onder k, van de Bjj. Er is sprake van een overschrijding van het aantal verloven dat ingetrokken kan worden. In de week van 20 tot en met 24 juni 2016
zou
klager iedere dag met verlof gaan om onderwijs te volgen op een externe onderwijslocatie. Het intrekken van al deze verloven is niet mogelijk nu de disciplinaire straf uitsluitend toeziet op het eerstvolgende verlof. Het verweer van de directeur dat er
nog geen sprake was van toegekende verloven is hoogst onwaarschijnlijk daar de verloven reeds van tevoren waren ingepland en goedgekeurd.
Ten aanzien van onderdeel c. heeft op 20 juni 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de medegedetineerde waarmee hij een discussie had. Daarna waren de spanningen dusdanig afgenomen dat klager meende terug te kunnen keren op de groep. Echter
werd aan hem een plaatsing in het doseerprogramma opgelegd. In de beslissing is opgenomen dat de aanleiding voor de plaatsing is gelegen in het incident tussen klager en de medegedetineerde en respectloos gedrag van klager naar de groepsleiding. Nu
reeds een gesprek had plaatsgevonden tussen klager en de medegedetineerde was de plaatsing uitsluitend nog gestoeld op het respectloze gedrag. Het opleggen van deze maatregel is disproportioneel en onrechtvaardig.

De directeur persisteert bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de onderliggende stukken maakt de beroepscommissie op dat de directeur op grond van artikel 30, vierde en vijfde lid, van de Bjj en artikel 55, eerste lid, onder d, van de Bjj
heeft beslist de verloven van klager niet toe te kennen. De beroepscommissie merkt op dat genoemde artikelen verschillende gronden bevatten om verlof te weigeren, beperken dan wel in te trekken. Op grond van artikel 30, vierde lid, van de Bjj kan de
directeur het verlof intrekken indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de jeugdige voor de veiligheid van anderen dan de jeugdige of de algemene veiligheid van personen of goederen of
indien de jeugdige een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Op grond van artikel 55, eerste lid, onder d, van de Bjj kan het eerstvolgende verlof bij wijze van disciplinaire straf worden geweigerd, ingetrokken dan wel beperkt wegens feiten die
onverenigbaar
zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

De beroepscommissie stelt vast dat er geen schriftelijke mededeling van de beslissing tot het niet toekennen van het verlof voorhanden is. Enkel in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel van 20 juni 2016 is vermeld dat klager niet naar school
gaat gedurende de periode van 20 tot 24 juni 2016. Op grond daarvan gaat de beroepscommissie er van uit dat aan klager geen verlof voor schoolgang is verleend voor de periode van 20 tot 24 juni 2016, hetgeen als een voor beklag vatbare beperking of
intrekking van verlof als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder g. en k, van de Bjj kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.

De beroepscommissie heeft geconstateerd dat de onderliggende stukken geen beschikking bevatten van de beslissing tot het beperken of intrekken van het verlof. Op grond van artikel 61, eerste lid, onder g. en l., juncto artikel 62, eerste lid, van de
Bjj
geldt voor dergelijke beslissingen een hoorplicht en dient een schriftelijke mededeling van de beslissing te worden uitgereikt aan klager. Nu niet kan worden vastgesteld dat vorengenoemde mededeling aan klager is uitgereikt, zal de beroepscommissie
wegens vormverzuim het beklag gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming van
€ 10,= toekennen.

De beroepscommissie overweegt dat onduidelijk is gebleven of dan wel welk gedeelte van het niet toegekende verlof is gegrond op artikel 30, vierde lid, van de Bjj of artikel 55, eerste lid, onder d, van de Bjj. Desondanks overweegt zij dat intrekking
van bedoeld verlof in ieder geval plaats kon vinden op grond van artikel 30, vierde lid, van de Bjj, gelet op het incident en het op 20 juni 2016 aan klager opgelegde doseerprogramma, en dat deze beslissing in het licht daarvan niet als onredelijk of
onbillijk kan worden aangemerkt. Het beklag zal daarom inhoudelijk ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van onderdeel a. in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag inhoudelijk ongegrond en wegens vormverzuim gegrond. Zij bepaalt dat
aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S.B. de Pauw
Gerlings-Döhrn, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 1 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven