Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2833/GA en 16/2854/GA, 11 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2833/GA en 16/2854/GA

betreft: [klager] datum: 11 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 2 augustus 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.R. Koenders,
dhr. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad, en mw. [...], psychiater, en voorheen directeur Zorg en Behandeling, bij voornoemde inrichting.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – :
a. de beslissing van 31 december 2015 tot het ondergaan van een geneeskundige handeling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pbw (16/2833/GA);
b. de toediening van 100 mg Haldol op 7 maart 2016 gedurende de tenuitvoerlegging van de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling van 12 januari 2016 (16/2854/GA).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: klager is niet-ontvankelijk verklaard, maar het beklag had ten minste doorgestuurd dienen te worden naar de
beroepscommissie ter verdere afhandeling. De raadsman voert aan dat hij de stukken waarschijnlijk niet heeft ontvangen. De raadsman verzoekt de beroepscommissie om de ontbrekende stukken alsnog in ontvangst te nemen en vervolgens uitspraak te doen.
Ten aanzien van onderdeel b: indien het beklag wordt opgevat als medische klacht, had de klacht ook zo behandeld moeten worden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Ten aanzien van onderdeel a: de klacht had rechtstreeks ingesteld moeten worden bij de beroepscommissie. De raadsman voert aan dat de beklagcommissie
de klacht had moeten doorsturen, maar het systeem is juist zo zorgvuldig opgezet. De raadsman zal de stukken tevens ontvangen hebben en is nalatig geweest. Als de raadsman de stukken niet ontvangen heeft, is dat de directeur te verwijten. Indien hij de
stukken wel heeft ontvangen, is de termijn inmiddels verstreken.
Ten aanzien van onderdeel b: de klacht had beschouwd moeten worden als een medische klacht en dan is de gevolgde procedure onjuist. De directeur veronderstelt dat binnen het kader van de dwangbehandeling waarschijnlijk wel een klacht ingediend kan
worden tegen medisch handelen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Klager beklaagt zich over de beslissing tot het verrichten van een geneeskundige handeling zoals bedoeld in artikel 32 van de Pbw. Conform artikel 72 van de Pbw kan tegen de beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Pbw geen rechtstreeks beroep
worden
ingesteld bij de beroepscommissie. Klager is derhalve door de beklagcommissie ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie heeft weliswaar de mogelijkheid de zaak in eerste en enige instantie af te doen, maar daarvoor ontbreken stukken in het dossier met betrekking tot de beslissing tot het verrichten van de
geneeskundige handeling. Daarom zal de zaak ter inhoudelijke behandeling worden terugverwezen naar de beklagcommissie.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist, met dien verstande dat de toediening van 100 mg Haldol onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de a-dwangbehandeling. Het beroep
zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van onderdeel a. in zoverre de uitspraak van de beklagrechter, ontvangt klager alsnog in het beklag en verwijst voor de inhoudelijke behandeling van het beklag de zaak terug naar de beklagcommissie van het PPC
van het Justitieel Complex Zaanstad (voorheen: Amsterdam Over-Amstel).
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en drs. C.W. van der Meer, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 11 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven