Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1571/GA, 10 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1571/GA

betreft: [klager] datum: 10 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 mei 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.E. Luiten, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Achterhoek.

Op 10 oktober 2016 is van klagers raadsman een schriftelijke aanvulling op het beroepschrift ontvangen. Een kopie hiervan is toegezonden aan de directeur.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de weigering van de casemanager detentiefasering aan te vragen;
b. het vervoeren van klager met het Bijzonder Ondersteunings Team (BOT).

De beklagcommissie heeft niet beslist op het beklag als vermeld onder a.
De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.
Ingevolge vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient een klacht van een gedetineerde ruim te worden geïnterpreteerd. De beklagcommissie heeft dan ook ten onrechte niet beslist op klagers klacht betreffende de detentiefasering. Uit een
e-mailbericht
van de casemanager van 13 april 2016 blijkt met zoveel woorden dat de casemanager heeft geweigerd detentiefasering aan te vragen. Klager heeft zelf geen verzoek tot detentiefasering bij de selectiefunctionaris ingediend. Een BOT-status betekent niet
per
definitie dat detentiefasering niet kan plaatsvinden.
De directeur had de noodzaak van de BOT-status nader kunnen en dienen te onderzoeken. Daartoe wordt verwezen naar de bijlage van de circulaire Beleid gedetineerden met een vlucht- / maatschappelijk risico van 31 januari 2008 (kenmerk 5522999/07/DJI).
Het rapport van het Gedetineerden recherche informatiepunt (GRIP) dateert uit augustus 2013. Dit is geen actuele informatie. Klagers broer bevindt zich reeds jaren in vrijheid. Hij is niet geliquideerd, noch zijn er kenbare stappen ondernomen hem te
liquideren. De informatie is dus kennelijk niet zo betrouwbaar of concreet als wordt verondersteld. De stelling van de directeur dat sprake is van een ‘zeer recent’ geverifieerde beoordeling van de liquidatiedreiging, roept vragen op; de
advocaat-generaal heeft op 22 april 2016 aan de raadsman bericht dat hij de mogelijkheden voor het laten uitvoeren van een nieuwe dreigingsanalyse bekijkt.
Klagers raadsman heeft bij de aanvulling op het beroepschrift een e-mail van de advocaat-generaal van 23 mei 2016 gevoegd, waarin is vermeld dat is gebleken dat de plaatsing van klager op een GVM-, BOT- dan wel Grip-lijst gebaseerd is op een
misverstand
of verouderde informatie. Als de directeur onderzoek had gedaan naar de rechtmatigheid van de BOT-status, dan had zij eerder tot deze conclusie kunnen (en moeten) komen.

De directeur heeft haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.
De casemanager heeft klager alleen aangegeven dat het indienen van een verzoek tot detentiefasering vanwege de BOT-status geen zin zou hebben. Het is klager niet geweigerd een verzoek in te dienen. De directeur heeft geen formeel verzoek tot
detentiefasering gezien. Een dergelijk verzoek van klager is ook niet besproken in de vrijhedencommissie.
De directeur heeft beslist klager met BOT te vervoeren. Klager kan hier dus over klagen.
Aan de inspanningsverplichting is voldaan. Dat het Openbaar Ministerie naderhand tot een ander inzicht is gekomen, maakt de zaak niet anders.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit het klaagschrift blijkt dat klager (ook) klaagt over de detentiefasering. Nu klagers raadsman deze klacht tijdens de beklagzitting heeft gespecificeerd, heeft de beklagcommissie ten onrechte niet beslist op deze klacht. De beroepscommissie zal de
klacht daarom om proceseconomische redenen in eerste en enige aanleg afdoen.
Niet is gebleken dat desverzocht door de casemanager is geweigerd detentiefasering aan te vragen. Gelet hierop is de klacht niet gericht tegen een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing, waartegen op grond van artikel 60 van de
Pbw
beklag open staat. De beroepscommissie zal klager mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
In het GRIP-rapport van 26 augustus 2013 is vermeld dat in het eerste kwartaal van 2013 informatie is binnengekomen dat er plannen zijn om wraak te nemen op klager en zijn broer, die verantwoordelijk zouden zijn voor een poging tot liquidatie. Gelet
hierop kon de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de bestreden beslissing nemen. Dat achteraf is gebleken dat BOT-vervoer niet noodzakelijk was, maakt dit niet anders. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beklag als vermeld onder a.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 10 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven