nummer: 16/1971/TB en 16/2129/TB
betreft: [klager] datum: 4 november 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. B.R. Koenders, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen de beslissingen van 6 en 17 juni 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.R. Koenders, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen
van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissingen
De Staatssecretaris heeft beslist:
a. tot het toekennen van de longstaystatus aan klager (beslissing van 6 juni 2016, zaaknr 16/1971/TB);
b. tot het plaatsen van klager in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting) (beslissing van 17 juni 2016, zaaknr 16/2129/TB).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 3 januari 1991 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 10 juli 1998
aangevangen. Klager is achtereenvolgens geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag, Van der Hoeven Kliniek, wederom in FPC Dr. S. van Mesdag en FPC De Rooyse Wissel. Op 10 december 2012 is klager geplaatst in FPC De Kijvelanden. Deze inrichting heeft klager op
6 maart 2015 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Op 17 maart 2014 is door psychiater Van M. rapport uitgebracht over klagers diagnostiek en problematiek ten behoeve van zijn behandelingstraject. In het kader van de verlenging van klagers
tbs-maatregel met dwangverpleging is op 17 maart 2015 en op 9 april 2015 door psychiater B. respectievelijk psycholoog G. een pro justitia-rapportage uitgebracht. In de pro justitia-rapportages van 18 en 28 september 2015 van psycholoog H.
respectievelijk psychiater D. wordt de (voorgenomen) longstayplaatsing van klager onderschreven. Op 5 januari 2016 adviseert de Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (LAP) de Minister van Veiligheid en Justitie de aanvraag tot
het verlenen van de longstaystatus af te wijzen vanwege de tegengestelde standpunten van de rapporteurs door de jaren heen. Op 12 mei 2016 adviseert de psychiatrisch adviseur De M. bij het ministerie van Veiligheid en Justitie het LAP-advies niet over
te nemen. De klinische risicotaxatie is van dien aard dat resocialisatie volgens de psychiatrisch adviseur niet verantwoord is. Op 6 juni 2016 besluit de Staatssecretaris tot het toekennen van de longstaystatus aan klager. Op 17 juni 2016 besluit de
Staatssecretaris klager te plaatsen in de longstayvoorziening van de Pompestichting. Deze plaatsing is ten tijde van het indienen van het beroep nog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager schaart zich achter het advies van de LAP dat na uitvoerige bestudering van de rapportages en na een gesprek met klager tot stand is gekomen. Blijkens de (verlengings)rapportages zou het
mogelijk moeten zijn om op een veilige en gecontroleerde manier zijn resocialisatie op te starten, mede gelet op de positief verlopen verloven in 2004. Uit onderzoek van het PBC in 2009 is gebleken dat de onderzoekers van het PBC longstay niet aan de
orde achtten en dat er nog mogelijkheden waren om klager verder te behandelen. Klager wil meewerken aan een behandeling als het onderdeel uitmaakt van een resocialisatietraject. In de huidige inrichting is geen enkele start gemaakt met begeleide
verloven, terwijl de deskundigen hebben aangegeven dat het risico bij begeleide verloven laag is. Voor het opbouwen van vrijheden is een verblijf in een behandelkliniek aangewezen en niet in een longstayvoorziening. Bij de uitbreiding van de vrijheden
kan volgens de LAP meer zicht worden verkregen op de huidige belevingswereld van klager. Een behandeling in combinatie met een strikt gecontroleerd resocialisatietraject behoort nog tot de mogelijkheden. Van een uitputting van de mogelijkheden voor
behandeling en resocialisatie is thans geen sprake.
Psycholoog H. ziet een mogelijkheid voor begeleide verloven vanuit een longstayvoorziening. In zoverre vormt ook dit rapport een ondersteuning van de rapporten van psychiater B. en psycholoog G.: er is ruimte voor resocialisatie. De LAP heeft de
situatie goed gewogen. Bij het toekennen van verloven is een strak kader en begeleiding nodig. Als die combinatie er is dan is er ruimte voor behandeling. Het is een ultieme poging. Er is geen sprake van een ‘gunfactor’.
Klager heeft eerder verlof, waaronder onbegeleide verloven, genoten. Hij deed vrijwilligerswerk met de verkoop van spullen in een winkel. Ook sportte hij veel en deed tijdens verlof boodschappen. De verloven werden voor- en nabesproken. In het begin
heeft klager meegewerkt in zijn gesprekken met de psycholoog. Al snel bleek dat er sprake was van vooroordelen en werd klager verweten niet open en eerlijk te zijn. Klager heeft nog steeds hoop en wil meewerken aan verlof in een behandelsituatie. Hij
zal meewerken aan psychotherapie; dat is voor hem geen probleem. Klager staat ver af van de persoon die hij 20 jaar geleden was. De veroordeling was terecht. Hij staat open voor alles, maar wil een eerlijke kans.
De reactie na de vondst van de pornovideo was behoorlijk overdreven, meent klager. Klager heeft zelf geen grove porno gezien. Zijn fantasie reikt ver en het oog wil ook wat.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. In de longstayaanvraag stelt FPC De Kijvelanden dat klager zich niet op behandeling maar op resocialisatie wil richten. Omdat een resocialisatie zonder verder
behandelresultaat onverantwoord wordt geacht, is door de kliniek wel ingezet op behandeling, maar zonder resultaat. De behandeling heeft niet tot daadwerkelijke verandering van de kernproblematiek geleid. De inrichting besluit voorlopig geen aanvraag
voor begeleid verlof te doen gelet op de beperkte/ontbrekende vooruitgang van de behandeling en het hoge recidivegevaar. Na een verricht expertise-onderzoek is bij klager een usb-stick aangetroffen met hard sadistisch pornografisch beeldmateriaal. De
rapporteurs, psychiater D. en psycholoog H., ondersteunen de longstayaanvraag van de inrichting. Psychiater D. acht niet ondenkbeeldig dat de al op zeer jonge leeftijd ingeslopen deviaties nog immer onderliggend aanwezig zijn en er slechts sprake is
van
schijnaanpassing. Nieuwe behandel- en resocialisatiepogingen lijken niet zinvol. Ook psycholoog H. acht een plaatsing in een longstayvoorziening de enig juiste optie. Een overplaatsing naar een andere inrichting is een herhaling van zetten, terwijl
klager keer op keer heeft laten weten niet meer te kunnen of te willen meewerken aan verdere behandeling. Plaatsing op de longstay neemt voor de korte termijn ook een aantal dilemma’s weg, waarvan het effect gunstig zou kunnen zijn. Klager krijgt de
komende drie jaar een pauze van behandeldruk. Vanuit de longstay kan snel worden toegewerkt naar begeleide verloven omdat tijdens begeleide verloven geen delictherhaling hoeft te worden gevreesd. Naar aanleiding van het LAP-advies heeft de
Staatssecretaris zich laten adviseren door de psychiatrisch adviseur De M. Hij acht resocialisatie niet verantwoord gelet op de klinische risicotaxatie. De psychiatrisch adviseur wijst met name op de schijnaanpassing en het ontbreken van helderheid
over
het delictscenario en het motief als risicofactoren voor ernstige recidive. De door de LAP geadviseerde behandelpoging is te risicovol.
De Staatssecretaris heeft alle uitgebrachte adviezen en rapporten gewogen en trekt een andere conclusie dan de LAP. De begeleide verloven in een longstayvoorziening hebben een ander doel dan de verloven vanuit een behandelinrichting. Een nieuwe
behandeling is onverantwoord. Er is geen basis voor een nieuwe behandelpoging. Verscheidene adviseurs oordelen dat klager een hoog individueel beveiligingsniveau nodig heeft. Het gaat de Staatssecretaris om de vraag of er behandelresultaten zijn te
verwachten. Klager is in verschillende klinieken geweest, helaas met weinig resultaat.
4. De beoordeling
a.
Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van 6 juni 2016 van de Staatssecretaris, waarbij aan klager de longstaystatus is toegekend. De Bvt kent niet de mogelijkheid van beroep tegen een dergelijke beslissing. Klager dient derhalve
niet-ontvankelijk in zijn beroep te worden verklaard.
b.
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Uit de longstayaanvraag van 6 maart 2015 van de inrichting en de uitgebrachte pro justitiarapportages van 18 en 28 september 2015 van psycholoog H. respectievelijk psychiater D komt een sombere prognose naar voren over de behandelmogelijkheden van
klager en het gevaar van herhaling. Er is sprake van een voortdurende weigering van klager mee te werken aan zijn behandeling, waardoor zijn kernproblematiek na ruim 17 jaar tbs nagenoeg onbewerkt is gebleven. Volgens de inrichting is opname in een
setting met een hoog beveiligingsniveau en laag zorgniveau aangewezen. In haar advies van 5 januari 2016 adviseert de LAP desondanks een – mogelijk ultieme – behandelpoging te ondernemen. De LAP verwijst daarbij naar de eerdere pro justitia-rapportages
van 17 maart 2015 en 9 april 2015 door psychiater B. respectievelijk psycholoog G., alsmede een onderzoek van het PBC uit 2009, die allen een longstay niet aan de orde achtten en nog mogelijkheden zagen/zien voor een behandeling. De LAP meent dat niet
bij voorbaat kan worden gezegd dat het om een onrealistisch perspectief gaat. Gelet op deze tegengestelde standpunten meent de LAP dat de keuze ten gunste van klager dient uit te vallen. In het bijzonder motiveert de LAP deze keuze – samengevat – als
volgt:
- er bestaat te weinig consensus over de diagnostiek ten aanzien van klagers seksueel agressieve problematiek en het hieraan gelieerde recidivegevaar;
- het recidivegevaar is volgens sommigen (matig tot) hoog, anderen wijzen op de beperkingen van de risicotaxatie, onder andere vanwege het lange tijdsverloop sinds het plegen van de delicten, de destijds jeugdige leeftijd van klager en het ontbreken
van
incidenten gedurende zijn verblijf in verschillende tbs-klinieken;
- het resocialisatietraject in 2003/2004 is gedurende circa anderhalf jaar zonder noemenswaardige incidenten verlopen en buiten zijn toedoen afgebroken;
- klager is gemotiveerd voor het oppakken van een resocialisatietraject met (mogelijk) bijbehorende behandelonderdelen;
- bij uitbreiding van vrijheden van klager kan meer zicht worden verkregen op klagers belevingswereld en problematiek.
De Staatssecretaris heeft de casus voorgelegd aan de psychiatrisch adviseur die op 12 mei 2016 de Staatssecretaris heeft geadviseerd het advies van de LAP niet over te nemen. De klinische risicotaxatie is van dien aard dat resocialisatie niet
verantwoord is. Helderheid over het delictscenario en motief ontbreekt.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen moet de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht. Met de LAP meent ook de beroepscommissie dat
klager een ultieme mogelijkheid moet worden geboden te werken aan zijn kernproblematiek en op termijn te resocialiseren. Niet aannemelijk is geworden dat dit binnen een strak beveiligd kader niet is te realiseren. Hier komt bij dat klager ook ter
zitting van de beroepscommissie heeft verklaard te zullen meewerken aan zijn behandeling. Het beroep is derhalve gegrond.
Nu de bestreden beslissing op materiële grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid, onder a van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid van de Bvt de Staatssecretaris
opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager, nu niet is gebleken dat door
de bestreden beslissing een achterstand in klagers behandeling is opgetreden.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Staatssecretaris van 6 juni 2016.
Zij verklaart het beroep tegen de beslissing van de Staatssecretaris van 17 juni 2016 gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter,
mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 4 november 2016
secretaris voorzitter