Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2437/TB, 4 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2437/TB

betreft: [klager] datum: 4 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Lieftink, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de beslissing van 12 juli 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Lieftink, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen
van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek om een observatieplaatsing in het Pieter Baan Centrum (PBC) als bedoeld in artikel 13 Bvt afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 10 september 2013 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.
Op 14 februari 2014 is klager geplaatst in FPC Pompestichting. Op 31 maart 2016 is in hoger beroep klagers tbs-maatregel met dwangverpleging door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verlengd met twee jaar. Op 7 juni 2016 heeft klager de Staatssecretaris
verzocht tot een observatieplaatsing in het PBC. De Staatssecretaris heeft op 12 juli 2016 dit verzoek afgewezen. Op 13 juli 2016 heeft klager hiertegen beroep ingesteld.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om overplaatsing naar het PBC in verband met de ontstane behandelimpasse en vanwege de adviezen van 8 en 12 januari 2016 van psycholoog O. respectievelijk psychiater O. Zij
adviseren de terbeschikkingstelling te beëindigen in verband met het ontbreken van een persoonlijkheidsstoornis en vanwege het lage gevaarsrisico. Klager ontkent de delicten waarvoor hij is veroordeeld: het pedoseksuele delict heeft niet plaats
gevonden. Voor een terugvalpreventieplan zal de inrichting er echter van uitgaan dat het delict wel heeft plaatsgevonden. Klager begrijpt daarom niet op welke wijze onbegeleid verlof door de inrichting zou kunnen worden aangevraagd. Voor de aanvraag
van
het onbegeleid verlof zal de inrichting een inschatting van de risico’s maken. Deze risico’s worden, anders dan psycholoog O. en psychiater O., door de inrichting als hoog ingeschat. De factoren ter vaststelling van de hoogte van die risico’s betreffen
volgens de inrichting de persistente ontkenning van de delicten en de vergoeilijking van het (illegale) gedrag. Ook scoort klager maximaal op de items ‘eerder geweld’. In het verlengingsadvies van de inrichting wordt gesteld dat de aanwezigheid van
jongetjes in de buurt van klager reeds tot ontregeling van klagers gedrag kan leiden. Klager stelt dat hij zijn gevoelens ruimschoots onder controle heeft. Er zal dan ook geen overeenstemming tussen de inrichting en klager kunnen ontstaan. Nu klager
zeer geruime tijd, twintig jaar, in staat is gebleken zijn pedoseksuele gevoelens, verlangens en impulsen te controleren, is een second opinion noodzakelijk om de ontstane impasse te doorbreken en om te onderzoeken of het resocialisatietraject niet
sneller kan worden doorlopen.
Het verzoek om observatieplaatsing dient ook te worden bezien in het licht van artikel 509o Sv en de verlenging van de tbs-maatregel. Met een wetswijziging zal de zesjaarstermijn voor een deskundigenonderzoek worden verkort naar vier jaar. Klager wil
naar het PBC voor een uitgebreid onderzoek, waarbij ook een diepgaand mileuonderzoek zal plaatsvinden. Dat zal een beter beeld opleveren van zijn delictvrije gedrag gedurende lange tijd en van de feiten waarvoor hij is veroordeeld. Klager betreurt het
dat eenzelfde verzoek door het gerechtshof is afgewezen. De verschillende risicotaxaties wijken van elkaar af. De impasse vloeit voort uit het feit dat klager niet gevaarlijk is. De procedure voor de volgende verlenging van de tbs-maatregel zal volgend
jaar starten.
Klager wil een onderzoek waarin alle aspecten aan bod komen. Hij heeft in het verdere verleden fouten gemaakt en is zich bewust van de onderliggende problematiek; hij heeft niets te verbergen. Er is echter geen sprake geweest van een delict. Het feit
dat klager dat ontkent wordt uitgelegd als een narcistische stoornis. Klager kan niet anders dan daartegen protesteren. Als uit het onderzoek naar voren komt dat er inderdaad sprake zou zijn van een stoornis, dan hoopt klager dat men hem daarvan kan
overtuigen. De inrichting is het niet gelukt.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om een observatieplaatsing is volgens de Staatssecretaris op goede gronden genomen. De door klager ingebrachte
rapportages zijn betrokken in de oordeelsvorming van het gerechtshof in het kader van de verlenging van klagers tbs-maatregel met dwangverpleging. Het gerechtshof zag in deze rapportages onvoldoende reden om aan te nemen dat de diagnose, risicotaxatie
en behandeling van de inrichting niet juist zouden zijn. Het gerechtshof kende doorslaggevende betekenis toe aan het oordeel van de Pompestichting en de andere deskundigen, die oordelen dat klager niet in staat moet worden geacht zelfstandig veilige
keuzes te maken in de manier waarop hij omgaat met zijn pedofilie en dat er derhalve nog steeds sprake is van een hoog recidiverisico. Voor een nader onderzoek door het PBC zag het gerechtshof geen aanleiding. Het gerechtshof heeft de behandeling door
de Pompestichting als juist beoordeeld. Van een behandelimpasse is volgens de Pompestichting geen sprake. Het feit dat klager zijn delict ontkent doet daaraan niet af. De inrichting ziet nog voldoende behandelmogelijkheden; echter klager frustreert
momenteel zijn behandeling door niet langer de samenwerking met het behandelteam te zoeken, maar te strijden voor zijn onschuld en tegen zijn onterecht verblijf in de tbs. Een observatieplaatsing in het PBC biedt hiervoor geen oplossing. Er bestaat
geen
noodzaak voor een observatieplaatsing. Klager dient te accepteren dat de tbs-maatregel een feit is en dat alleen door zich in te zetten voor zijn behandeling een voortvarend resocialisatietraject kan worden gerealiseerd.
De Staatssecretaris treedt niet in de vraag of de tbs-maatregel terecht is opgelegd. Het oordeel of klager in het kader van de verlenging van de tbs-maatregel moet worden geobserveerd in het PBC is aan de verlengingsrechter. Een observatieplaatsing
kan
in dit stadium alleen gaan over vragen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Er is thans geen sprake van een behandelimpasse. De therapie gaat nog steeds voort. Wel staat vast dat het een uitdaging van de inrichting zal zijn de
behandeling vorm te geven. Plaatsing in het PBC is hiervoor echter geen oplossing.

4. De beoordeling
Bij de beslissing tot afwijzing van een verzoek om een observatieplaatsing dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

De beroepscommissie stelt voorop dat in het kader van onderhavig beroep alleen aan de orde kan zijn of er vanuit behandeltherapeutisch oogpunt aanleiding is klager op voormelde gronden ter observatie over te plaatsen naar het PBC.

Klager heeft naar het oordeel van de beroepscommissie geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen. De
beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat thans sprake is van een behandelimpasse. Dit wordt uitdrukkelijk door de inrichting ontkend en blijkt ook niet uit de stukken. Wel is duidelijk dat klager zich verzet
tegen de opgelegde tbs-maatregel. Hij ontkent dat sprake is geweest van een delict. Gebleken is echter dat dit geen belemmering voor de behandeling vormt: klager geniet thans begeleide verloven.
Het heeft er alles van dat klagers verzoek om observatieplaatsing met daarbij een diepgaand milieuonderzoek is ingegeven door zijn wens tot waarheidsvinding. De wet biedt evenwel enkel via de herzieningsprocedure van artikel 457 e.v. Sv bij de Hoge
Raad
klager de mogelijkheid om dit te bewerkstelligen. Verder is de verlenging van de tbs-maatregel uitdrukkelijk voorbehouden aan de verlengingsrechter en via de procedure van artikel 509o e.v. Sv
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek om een observatieplaatsing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 4 november 2016

secretaris voorzitter

Naar boven