Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2764/GB, 1 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2764/GB

Betreft: [Klager] datum: 1 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Bouwman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 juni 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 15 december 2009 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de p.i. Ter Apel. Op 6 mei 2016 is hij in het PPC van de p.i. Vught geplaatst, waar een individueel regime geldt. Op 1 september 2016 is klager overgeplaatst naar het
Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) Veldzicht, waar hij thans verblijft.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ingevolge artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een PPC gedetineerden worden geplaatst ten aanzien van wie vanwege een psychiatrische stoornis, persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek,
verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking forensische zorg is geïndiceerd. Klager stelt in de p.i. Ter Apel te zijn onderzocht door een psychiater, die geen psychopathologie heeft kunnen vaststellen. Klagers gedrag wordt beschreven als
onpeilbaar en lastig. Zijn problematiek is volgens hem echter niet zodanig dat dit een plaatsing in een PPC kan rechtvaardigen. Hij betwist in aanmerking te komen voor plaatsing in een PPC, nu geen sprake is van een daarvoor vereist psychiatrisch
ziektebeeld. Evenmin is gebleken dat hij in een PPC is geplaatst voor observatie of diagnostiek. Hij meent dat de selectiebeslissing onredelijk en onbillijk is en verzoekt om een financiële tegemoetkoming.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft bij de medische dienst aangegeven dat hij zijn medicatie wenste te behouden. Nu klager echter goed functioneerde binnen de inrichting en zelfstandig en goed aanspreekbaar was, is besloten afbouw van klagers medicatie in te zetten. Klager
heeft te kennen gegeven het hier niet mee eens te zijn. Blijkens het selectieadvies van de p.i. Ter Apel was vanaf maart 2016 een kentering in klagers functioneren waarneembaar. Na een incident op 3 maart 2016, waarbij klager met ontbloot bovenlijf
schreeuwend over de afdeling liep, is hij in afzondering geplaatst. Hij is onderzocht door de psychiater, die geen psychopathologie heeft kunnen vaststellen. Uit het selectieadvies komt echter naar voren dat klager steeds dwingender werd, zichzelf
dreigde te verwonden, opstandig en moeilijk peilbaar was en seksueel geoccupeerd raakte. De directeur van de p.i. Ter Apel heeft geadviseerd klager in het PPC te plaatsen, zodat nadere diagnostiek zou kunnen plaatsvinden. Een psychiater van het
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zou volgens de selectiefunctionaris een indicatiestelling hebben gegeven voor plaatsing in een PPC. De selectiefunctionaris stelt dat klager hier de benodigde zorg en begeleiding
ontvangt.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie constateert dat klager thans niet meer in het PPC van de p.i. Vught verblijft, nu hij op 1 september 2016 naar het FPC Veldzicht is overgeplaatst. Zij zal het beroep nochtans inhoudelijk behandelen nu namens klager om een
financiële tegemoetkoming is verzocht.

4.2. Het PPC van de p.i. Vught is een gevangenis voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.3. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.

4.4. Uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Ter Apel komt naar voren dat klager tot maart 2016 goed functioneerde binnen de afdeling waar hij verbleef. Met ingang van maart 2016 was blijkens het selectieadvies sprake van een kentering
in
zijn gedrag, waarbij hij lastiger in de omgang werd, zich dwingend opstelde, zichzelf dreigde te verwonden, opstandig en moeilijk peilbaar was en meer seksueel gepreoccupeerd raakte. Voorts is klager sinds maart 2016 meermaals disciplinair gestraft
voor
– onder meer – het verstoren van de orde en rust binnen de inrichting, het uitschelden van inrichtingspersoneel en het maken van obscene gebaren naar enkele vrouwelijke medewerkers van de inrichting. De inrichtingspsycholoog heeft een crisisplaatsing
in
het PPC geïndiceerd zodat nadere diagnostiek zou kunnen plaatsvinden.

In het beroepschrift en de namens klager geschreven toelichting wordt de rapportage over klagers gedrag en enige problematiek niet betwist, doch wordt benadrukt dat zijn lastige gedrag en problematiek geen indicatie voor een plaatsing in het PPC kunnen
rechtvaardigen. De beroepscommissie heeft de door de selectiefunctionaris genoemde indicatiestelling van een psychiater van het NIFP niet aangetroffen, maar wel kennis genomen van de door de psycholoog van de p.i. Ter Apel geschreven indicatiestelling
d.d. 4 mei 2016.

Na bestudering van de toelichting op het beroepschrift en gelet op voormelde informatie in het dossier oordeelt de beroepscommissie dat de beslissing klager in het PPC van de p.i. Vught te plaatsen, waar een individueel regime geldt, niet als
onredelijk
of onbillijk is aan te merken. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 1 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven