nummer: 16/2220/TA
betreft: [klager] datum: 31 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Urbanus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 22 juni 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 augustus 2016, gehouden in het Justitieel Centrum Zaanstad zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T. Urbanus, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker, en
[...], hoofd behandeling.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het toepassen van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, van de Bvt (b-dwangbehandeling) met ingang van 30 mei 2016 tot en met 1 juni 2017.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager heeft last van de bijwerkingen van de medicatie. Hij heeft hartklachten en last van een soort slaperig of dronken gevoel. Bij de medicatie zit een bijsluiter van vier pagina’s met bijwerkingen. Ook plotseling overlijden is een symptoom van de
medicatie. Klager betwist dat hij in zichzelf praat. Ook scheldt hij niet meer. Toen hij dit nog wel deed, schold hij netjes in zijn eigen kamer. Dat hij een alarm op zijn kamerdeur heeft gemaakt, heeft ermee te maken dat hij door de medicatie moeilijk
wakker kan worden. Als de deur opengaat, wordt hij door het alarm makkelijker wakker. Ook vindt klager het niet vreemd dat hij binnen een zonnebril droeg, aangezien het licht erg fel was. Bovendien zijn alle volgens de inrichting aanwezige symptomen
inmiddels verdwenen, zodat klager niet begrijpt waarom het nodig is voor de duur van een jaar dwangbehandeling toe te passen. Als de dwangbehandeling na een half jaar zou eindigen en klager zou merken dat het een positieve invloed had, zou hij zijn
medicatie vrijwillig slikken.
Verder voert klager aan dat artikel 34d, derde lid, van het Reglement verpleging terbeschikking gestelden (Rvt) voorschrijft dat de behandeling wordt gemeld aan de minister, de commissie van toezicht en de bevoegde inspecteur voor de gezondheidszorg.
Uit de stukken blijkt niet dan wel onvoldoende dat alle volgens de wet vereiste meldingen zijn gedaan.
Voorts volgt uit de stukken dat is geprobeerd klager zoveel mogelijk te structureren en begeleiding te bieden. Niet duidelijk is echter wat dit precies inhoudt. Nu dwangbehandeling een uiterst middel is, is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat
voldoende minder bezwarende middelen zijn ingezet. Verder is evenmin duidelijk wat verder is geprobeerd. Uit het behandelplan blijkt bijvoorbeeld dat ‘psycho-educatie aangaande het ziektebeeld’ als mogelijkheid wordt gezien, maar uit de stukken blijkt
niet of hier ook mee is gestart. Tenslotte is de behandeling opgelegd voor de maximale duur van een jaar. Dat hiervoor is gekozen omdat wordt getwijfeld aan klagers motivatie en teneinde te voorkomen dat iedere drie of zes maanden opnieuw de discussie
moet worden aangegaan, vormt naar mening van klager geen argument en een ontoereikende motivering. De inrichting dient te werken aan klagers intrinsieke motivatie in plaats van tot b-dwangbehandeling over te gaan. Ook is van belang dat klager al voor
de
beslissing tot b-dwangbehandeling vrijwillig is overgegaan tot het slikken van Haldol. De discussie over de inname van medicatie is pas ontstaan toen de inrichting de dosering wilde verhogen. Het innemen van medicatie gaat nog steeds vrijwillig; er
wordt geen dwang toegepast. De boodschap dat klager zijn medicatie moet slikken, is voor klager voldoende reden om mee te werken. Een b-dwangbehandeling is echter niet bedoeld om mee te dreigen. Het is aan de inrichting om hem te behandelen en
b-dwangbehandeling zou alleen toegepast mogen worden als ‘ultimum remedium’. Gelet op het voorgaande is naar mening van klager dan ook niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt –zakelijk weergegeven – toegelicht.
De inrichting heeft beslist tot toepassing van een b-dwangbehandeling. Klager hoeft niet letterlijk gedwongen te worden zijn medicatie in te nemen, maar hij neemt zijn medicatie alleen in omdat deze anders onder dwang zal worden toegediend.
Klager verblijft sinds 19 februari 2016 in de inrichting. Zijn medicatie is sinds zijn binnenkomst steeds onderwerp van discussie geweest. Beslist is tot toepassing van een b-dwangbehandeling, omdat sprake was van psychotische symptomen. Klager
heeft het indexdelict ook gepleegd vanuit een psychose. Een toename van psychotische symptomen vormt dan ook een signaal dat de inrichting serieus moet nemen, voordat er iets gebeurt. Als een verpleegde psychotisch is, kun je hem geen psycho-educatie
geven. Het doel is klager te motiveren uit zichzelf zijn medicatie te laten in te nemen. Omdat niets werkte, is gekozen voor een b-dwangbehandeling. Iedere twee weken wordt het traject gemonitord. Alle vereiste meldingen zijn door de inrichting gedaan.
Voor de toepassing van een b-dwangbehandeling bestaat geen maximale termijn. Gekozen is voor de duur van een jaar omdat het een tijd duurt voor de medicatie goed werkt en in het verleden is gemerkt dat klager dan juist stopte met de inname van zijn
medicatie. Klager zal echter zijn leven lang medicatie nodig hebben. Geprobeerd wordt te voorkomen dat klager weer onrustig wordt en de hele discussie over de medicatie weer opnieuw gevoerd moet worden. Overwogen is de b-dwangbehandeling voor de duur
van een half jaar toe te passen, maar omdat het belangrijk is dat de medicatie gedurende een lange tijd wordt gebruikt, is gekozen voor een b-dwangbehandeling voor de duur van een jaar. Klager wordt altijd de mogelijkheid geboden zelf zijn medicatie in
te nemen.
Onlangs is besloten om over te stappen op depotinjecties in plaats van tabletten, omdat klager een paar keer is betrapt op het smokkelen met zijn medicatie. Dit kwam naar voren uit een bloedtest. Ook gaf de psychiater aan dat de psychotische
symptomen weer meer naar voren kwamen.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn,
volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.
In artikel 34, eerste en tweede lid, Rvt is bepaald dat het hoofd van de inrichting alvorens te beslissen overleg voert met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling
noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.
Op grond van artikel 34d, derde lid, Rvt wordt van de toepassing van een b-dwangbehandeling uiterlijk bij de aanvang van de behandeling melding gedaan aan Onze Minister en de commissie van toezicht. Ingeval dat een b-dwangbehandeling wordt toegepast in
verband met een gevaar dat voortvloeit uit een stoornis van de geestvermogens van de verpleegde, wordt bovendien melding gedaan aan de inspecteur.
Gelet op het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat de meldingen als vermeld in artikel 34d, derde lid, Rvt zijn gedaan.
Uit de stukken, waaronder begrepen de ‘verklaring noodzakelijkheid b-dwangbehandeling’ van behandelend psychiater P. en AIOS V. volgt dat klager lijdt aan schizofrenie, paranoïde type. Ten tijde van de beslissing tot toepassing van de
b-dwangbehandeling
was klager floride psychotisch, met wanen over straling, achterdocht, bizar en hallucinatoir gedrag. Met de medicatie die klager op dat moment slikte, vond geen afname van deze symptomen plaats. Omdat klager het indexdelict, een geweldsdelict, pleegde
in een psychose, werd gevreesd voor nieuw fysiek geweld van klager. Zijn toestandsbeeld verslechterde. Verder volgt uit de stukken dat is getracht klager zoveel mogelijk te structureren en hem begeleiding te bieden, maar voor de behandeling van de
psychose werd medicamenteuze behandeling essentieel geacht. In het half jaar voor klagers plaatsing in de inrichting kreeg hij een haloperidol depot. Dit werd na klagers plaatsing in de inrichting niet voortgezet. Klager nam in de inrichting vrijwillig
acemap in, maar weigerde verhoging van de dosering. Ook weigerde hij bloedspiegelcontrole en zag hij geen reden om op andere medicatie over te gaan. Voorts gaf hij aan niet langer dan een paar maanden medicatie te willen slikken. Klager toonde geen
ziektebesef en ontkende de psychotische symptomen. De behandelend psychiater achtte het noodzakelijk om zo snel mogelijk met een dwangbehandeling te starten, omdat het grote risico op een gewelddadig incident volgens hem aanwezig blijft zolang klager
geen adequate anti-psychotische medicatie inneemt.
De beroepscommissie stelt voorop dat de omstandigheid dat de medicatie niet letterlijk onder dwang aan klager wordt toegediend, niet maakt dat in dit geval geen sprake is van een b-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16, onder b, Bvt. Van dwang is
immers sprake wanneer iemand tegen zijn wil wordt genoodzaakt iets te doen of te laten. Daarvan is in het geval van klager sprake. De beroepscommissie neemt daarbij in aanmerking dat met klager geen overeenstemming is bereikt over zijn medicatie en
over
de termijn waarin hij de medicatie dient te slikken. Voorts is klager betrapt op het smokkelen met zijn medicatie en indien klager de medicatie niet oraal inneemt, zal de medicatie per injectie worden toegediend. De ‘vrijwilligheid’ van klager wordt,
naar de beroepscommissie begrijpt, mede ingegeven doordat een beslissing tot het toepassen van b-dwangbehandeling voor de duur van een jaar is genomen. Onder genoemde omstandigheden is er sprake van b-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, onder
b, Bvt.
Uit 1.4.3. van de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire maatregel en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de
mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ (hierna de nota van toelichting) volgt dat het bij de b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarbij sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk gevaar binnen de
inrichting.
Allereerst merkt de beroepscommissie op dat zij het in het kader van de rechtspositie van verpleegden wenselijk acht dat daadwerkelijk kan worden opgekomen tegen het voortduren van een (onderdeel van een) b-dwangbehandeling, hoewel in de Bvt en het Rvt
niets is opgenomen over de duur van een (onderdeel van de) b-dwangbehandeling en/of de noodzaak van een nieuwe schriftelijke beslissing tot voortzetting daarvan.
Gebleken is dat met klager geen overeenstemming kon worden bereikt over zijn medicatie en de termijn gedurende welke klager de medicatie zou moeten slikken, terwijl de beroepscommissie aannemelijk acht dat voor een adequate behandeling van de psychose
een wijziging van klagers medicatie noodzakelijk was. Niet gebleken is echter dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk is om de (dreiging van) een onmiddellijk gevaar dat de verpleegde binnen de
inrichting doet veroorzaken af te wenden. Het floride psychotisch, met wanen over straling, achterdocht, bizar en hallucinatoir gedrag, alsmede het oninschatbaar zijn van klager op grond waarvan de b-dwangbehandeling is gestart, is daartoe onvoldoende
nu niet is aangegeven welk concreet gevaar dreigde dat de b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk maakte. Het enkele feit dat het indexdelict in een psychose is gepleegd is daartoe onvoldoende. Bovendien is onvoldoende gemotiveerd hoe gedurende de
periode van een jaar sprake zou kunnen zijn van een onmiddellijk (dreigend) of acuut gevaar.
Gelet op het voorgaande zal het beroep dan ook gegrond worden verklaard. Aan een bespreking van de overige gronden komt de beroepscommissie derhalve niet toe.
De beroepscommissie zal de beslissing van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing (deels) niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding voor
toekenning van een tegemoetkoming. Zij stelt de hoogte daarvan vast op € 50,=
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat – zoals volgt uit de nota van toelichting – indien geen sprake is van een onmiddellijk (dreigend) gevaar, maar behandeling niettemin noodzakelijk is om te voorkomen dat het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, kan worden beslist tot een a-dwangbehandeling.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 31 oktober 2016.
secretaris voorzitter