Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2092/GA, 8 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 02/2092/GA

betreft: [klager] datum: 8 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 20 september 2002 van de beklagcommissie bij voormelde gevangenis, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 december 2002, gehouden in de locatie Zwolle te Zwolle, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij de gevangenis Norgerhaven.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag, voorzover in beroep aan de orde, betreft het contact opnemen door de directeur met geadresseerden van poststukken met als doel na te gaan of die geadresseerden de post wel wensen te ontvangen.

De beklagcommissie heeft het beklag op dit onderdeel gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik heb het secretariaat van de inrichting destijds opdracht gegeven in mijn naam het onderhavige beroepschrift in te dienen. De brief van het secretariaat van 8 oktober 2002, waarin – vrij vertaald – staat dat ik het beroepschriftzelf moet ondertekenen, heeft mij nooit bereikt. Zou ik die brief onder ogen hebben gekregen, dan zou ik meteen hebben getekend. Ik wil dat desnoods hier ook nog ter zitting doen.
Inhoudelijk merk ik op dat aan het bepaalde in artikel 36, vierde lid onder c, Pbw eigenlijk alleen uitvoering kan worden gegeven indien contact wordt opgenomen met de geadresseerden. Ik vond het mijn maatschappelijke plicht om inhet onderhavige geval eerst contact op de geadresseerden op te nemen. Zij hebben dat ten zeerste op prijs gesteld. De geadresseerden gaven overigens aan geen bezwaar te hebben tegen de ontvangst van door klager geschreven brieven.Zouden zij dat wel hebben gehad, dan zou ik hebben gezegd dat zij mij moesten vragen de nodige actie te ondernemen. Omdat in dit geval de brieven – na de telefonische check richting geadresseerden – gewoon zijn verstuurd, is er geenbeschikking „weigering verzending“ opgemaakt.
De gevolgde procedure is in alle openheid vooraf met klager besproken. Hoewel klager het niet met de procedure eens was, heeft hij wel meegewerkt door het telefoonnummer van de geadresseerden aan mij te geven. Thans vindt nog steedscorrespondentie tussen klager en de bedoelde geadresseerden plaats. Nu de geadresseerden reeds kenbaar hebben gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de ontvangst van door klager geschreven brieven, wordt thans – voor verzending van debrieven – geen telefonisch contact meer met de geadresseerden opgenomen.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik kan mij niet verenigen met de handelwijze van de directeur. Ik heb niettemin mijn medewerking verleend aan het verzoek het telefoonnummer van de geadresseerden te geven. Ik had het gevoel in dat opzicht geen keuze te hebben. Ikcorrespondeer al meer dan vier jaar met geadresseerden, met de heer P.R. de V. als tussenpersoon. De directeur heeft aangegeven dat burgers hoegenaamd niet weten hoe zij een briefwisseling moeten stoppen indien zij daar geen prijsop stellen. Dat kan zo zijn, maar ik vind dat het niet aan een directeur van een inrichting is om uit eigen beweging contact met geadresseerden op te nemen. Indien de geadresseerden de post niet hadden willen ontvangen, hadden zijdat via P.R. de V. kenbaar kunnen maken of door middel van een briefje gericht aan mij en/of de directeur. Ik verwijs voorts uitdrukkelijk naar het pleidooi dat ik op schrift heb gesteld. Ik wijs er tenslotte op dat ik door de helegang van zaken emotionele schade heb opgelopen. Ik verlang daarvoor een tegemoetkoming van € 250,=.

3. De beoordeling
De beroepscommissie staat eerst stil bij de ontvankelijkheid van het beroep. Het beroep moet worden ingesteld door of namens de directeur. Niet iedere inrichtingsmedewerker is daartoe bevoegd. Het onderhavige beroepschrift isingediend door een medewerker van het buro management ondersteuning. Zonder nadere toelichting kan niet zonder meer worden aangenomen dat de indiener van het beroep daartoe ook bevoegd was. Vanuit het secretariaat van de Raad is op8 oktober 2002 een brief geschreven met het verzoek hierover zo spoedig mogelijk uitsluitsel te geven. Op deze brief is geen reactie gevolgd. Gelet op de verklaring ter zitting van de directeur acht de beroepscommissie de directeurin dit geval ontvankelijk in zijn beroep. De beroepscommissie geeft de directeur – ter voorkoming van misverstand - niettemin in overweging de beroepschriften in het vervolg zelf te ondertekenen. Inhoudelijk overweegt deberoepscommissie het volgende.

Artikel 36, vierde lid onder c, Pbw bepaalt dat de directeur bevoegd is de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken te weigeren indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van slachtoffers vanof anderszins betrokkenen bij misdrijven.

In het onderhavige geval heeft klager een brief gericht aan de ouders wier kind een aantal jaren geleden om het leven is gebracht. Het betrof een geruchtmakende zaak, die destijds en ook thans nog met zekere regelmaat in de publiekebelangstelling staat.

Gelet op de bijzondere ernst van de strafzaak kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet worden gezegd dat, met het oog op het geven van een adequate invulling van het bepaalde in artikel 36, vierde lid onder c, Pbw, hetvooraf telefonisch contact opnemen met de geadresseerden in dit geval als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt. Zij neemt voorts in aanmerking dat noch in de Pbw, noch in de memorie van toelichting daarop eenaanknopingspunt te vinden is voor de stelling dat vooraf geen contact mag worden opgenomen. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur dan ook gegrond verklaren. Klagers beklag zal, voorzover dat in beroep aan de orde isgesteld, alsnog ongegrond worden verklaard.
Voor het toekennen van een tegemoetkoming als door klager verzocht is, gelet op het hiervoor overwogene, geen ruimte.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. dr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 8 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven