Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2519/GB, 24 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2519/GB

Betreft: [klager] datum: 24 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juli 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, op 30 september 2016 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 2 juni 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de p.i. Dordrecht. Op 29 juni 2016 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Dordrecht, waar een regime van beperkte gemeenschap
geldt.

2.2. Bij uitspraak van 5 juli 2016, met kenmerk 16/2255/SGA, van de voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid van de Pbw, is het schorsingsverzoek van klager, gericht tegen de degradatiebeslissing van de directeur van
de z.b.b.i van de p.i. Dordrecht, toegewezen en is de tenuitvoerlegging van die beslissing geschorst.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager was verbaasd toen hij de beslissing van de selectiefunctionaris kreeg en naderhand de onderliggende stukken. Hij heeft zich naar zijn zeggen voorafgaand aan zijn plaatsing in de z.b.b.i. steeds gehouden aan alle regels. In de eerste week in de
inrichting is er volgens hem evenwel veel misgegaan. Bij zijn tewerkstelling werden aan klager en een aantal medegedetineerden geen werkkleding, - schoenen of handschoenen verstrekt, terwijl zij bij het bedrijf zware pallets moesten tillen. Toen
klager
daarom vroeg bij het bedrijf, werd hem verteld dat de inrichting had moeten zorgen voor werkkleding. Dankzij de bereidwilligheid van het bedrijf kreeg klager uiteindelijk handschoenen. Klager heeft toen een prettig gesprek gevoerd met de directeur van
het bedrijf waarbij klager heeft geïnformeerd naar onder meer het loon. Vervolgens is het gaan regenen. Omdat klager buiten werkte en geen regenkleding had, is hij uiteindelijk gaan schuilen. Hij heeft het afdelingshoofd arbeid van de z.b.b.i.
aangesproken op het niet verstrekken van werk- en regenkleding toen deze langskwam bij het bedrijf. Klager heeft daarbij naar zijn zeggen nooit de bedoeling gehad die man te beledigen of te bedreigen. Klager heeft toen wel dingen gezegd als ‘waarom ben
je zo laat’ en ‘ik ben geen hond’, maar hij stond daarbij niet neus aan neus met het afdelingshoofd arbeid. Klager werd vervolgens beschuldigd van werkweigering. Klager heeft vervolgens nog met twee Poolse medewerkers van het bedrijf en met enkele
medegedetineerden gesproken over de gang van zaken. Toen klager de volgende dag in de inrichting een paracetamol ging halen omdat hij zich niet lekker voelde, werd hij aangesproken door het afdelingshoofd. Die persoon gaf aan dat hij zijn mond tegen
anderen moest houden. Klager is daarop weggelopen. Voorts is nog namens klager aangevoerd dat, indien de beschuldigingen aan klagers adres juist waren, het voor de hand had gelegen dat er een verslag was aangezegd en disciplinaire straf was opgelegd.
Dat is echter niet gebeurd. Na zijn terugplaatsing in een gesloten inrichting is hij ook niet gedegradeerd. Hij voldeed feitelijk aan alle eisen voor een verblijf in een z.b.b.i.. Als hij zich al enigszins zou hebben misdragen, wat door klager wordt
ontkend, had de inrichting voldoende andere mogelijkheden om dat gedrag van klager te corrigeren. Een terugplaatsing is daarvoor een te zwaar middel, aldus het standpunt van klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies komt naar voren dat klager al vrij snel na zijn plaatsing in de z.b.b.i. de regels ter discussie stelde, vrijheden probeerde op te rekken, geïrriteerd reageerde op aanwijzingen van het personeel en opruiend, intimiderend en
agressief gedrag vertoonde jegens de werkgever en het afdelingshoofd van de arbeid. Door dat gedrag heeft de werkgever van klager aangegeven dat hij daar niet meer welkom is. Plaatsing in een z.b.b.i. heeft onder andere arbeidsintegratie tot doel.
Volgens de selectiefunctionaris is hij echter door zijn gedrag niet plaatsbaar bij een werkgever terwijl dat gedrag daarnaast leidt tot een verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting. Wat door klager wordt aangevoerd over onduidelijkheden
binnen de z.b.b.i. rechtvaardigt zijn gedrag niet. De omstandigheid dat hem voor zijn gedrag geen disciplinaire straf is opgelegd en feitelijk ook niet is gedegradeerd doet daaraan niet af.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Dordrecht is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.3. In het selectieadvies komen incidenten en omstandigheden naar voren waaraan ook klager refereert. Klager ziet de in de rapportages aangeduide en hem verweten incidenten en gedragingen, wegens de in zijn opvatting onjuiste duiding daarvan, als
onvoldoende basis voor de bestreden beslissing. De beroepscommissie concludeert dat door en namens klager die incidenten en gedragingen anders en veel minder verwijtbaar worden geduid doch niet feitelijk onderbouwd worden betwist. Uit de inlichtingen
van de selectiefunctionaris, waaronder begrepen het selectieadvies van de directeur van de p.i. Dordrecht, wordt voldoende aannemelijk dat verzoeker zich onheus heeft gedragen jegens het afdelingshoofd van de afdeling arbeid. Die omstandigheid, ook
bezien in het licht van de mededeling van de werkgever waar klager tewerk was gesteld, inhoudende dat klager daar op grond van zijn gedrag niet meer welkom is, rechtvaardigt klagers terugplaatsing naar een normaal beveiligde inrichting. De
omstandigheid
dat de z.b.b.i. van de p.i. Dordrecht nog pas sinds kort in bedrijf was, maakt dat oordeel niet anders. Ook de omstandigheid dat klager kennelijk niet disciplinair is gestraft en feitelijk niet gedegradeerd laat het voorgaande onverlet.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven