Nummer: 16/2808/GB
Betreft: [klager] datum: 24 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.M.M. Pater, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 3 augustus 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 7 oktober 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad. Op 19 juli 2016 is hij geplaatst in het PPC van het JC Zaanstad, waar een individueel regime geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
In de beslissing op bezwaar is slechts omschreven dat klager grillig overkwam qua stemmingen en explosief kon reageren. Tevens zou klager verward overkomen op het personeel. Volgens de gemachtigde van klager is onduidelijk waar deze beweringen op
gestoeld zijn. Een enkele indruk dan wel enkele eigenschappen die mogelijk zijn waargenomen, is volgens het beroepschrift onvoldoende voor de conclusie dat klager in een PPC behoort te worden geplaatst. Er worden voor die plaatsing geen duidelijke
gronden gegeven. Niet aannemelijk is dat voormelde constateringen voldoende indicatie opleveren voor een PPC-plaatsing. Er is ook geen onderzoek gedaan naar klager voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing. Ook is niet gebleken dat klager
behandeling nodig heeft, aldus de gemachtigde.
In het beroepschrift wordt tevens gesteld dat geen handen en voeten worden gegeven aan de conclusie dat de gewenste zorg niet aan klager kan worden gegeven in een regulier regime. Niet is duidelijk welke zorg klager nodig zal hebben en de conclusie dat
de benodigde zorg niet in een regulier regime geboden kan worden, wordt volgens de gemachtigde niet onderbouwd. De inhoud van de bestreden beslissing is te summier en voldoet daarmee niet aan de eisen voor overplaatsing naar een PPC. Klager heeft de
hem
in eerste aanleg opgelegde vrijheidsstraf inmiddels al ruimschoots ondergaan. Indien het Gerechtshof besluit, hetgeen in de lijn der verwachtingen ligt, dat aan klager in hoger beroep geen TBS zal worden opgelegd zal hij onmiddellijk in vrijheid moeten
worden gesteld. Klager vraagt zich af of overplaatsing naar het ‘normale’ PPC-regime wel mogelijk is, gelet op het verstrijken van zijn normale detentieperiode. Klager merkt ten slotte nog op dat hem tijdens zijn detentie voorafgaand aan de
PPC-plaatsing geen enkele speciale zorg is geboden of is onderzocht welke zorg klager nodig zou hebben.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 13 juli 2016 is namens de directeur van de p.i. Lelystad een selectieadvies opgesteld. Daarin wordt gerapporteerd dat klager door het afdelingspersoneel als achterdochtig wordt ervaren en veel spanningen ervaart. Klager beticht het personeel van
samenspanning. Gedurende de laatste periode werd zeer zorgelijk gedrag gezien. Klager kwam verward over, is erg druk in zijn gedrag en heeft wisselende stemmingen. Hij laat onvoorspelbaar gedrag zien en kan verbaal heel boos en dreigend reageren.
Klager
lijkt zijn eigen waanwereld te hebben en staat niet open voor medicatie. De inrichting adviseert klager over te plaatsen naar een PPC. Op 8 juli 2016 is door het PMO een indicatiestelling voor een dergelijke plaatsing afgegeven. Daaruit blijkt dat er
onderzoek is gedaan naar de noodzaak voor een PPC-plaatsing. Die plaatsing wordt ook in het belang van klager geacht omdat hij daar de benodigde zorg kan ontvangen. Mocht die indicatie op enig moment niet meer aan de orde zijn, zal het PPC hem
voordragen voor selectie naar een andere inrichting.
4. De beoordeling
4.1. De afdeling B(erk) 400 van het PPC van het JC Zaanstad is een huis van bewaring en gevangenis en een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.
4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.3. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek en aansluitend een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging voor de duur van twee jaar, behoort, nu de gevangenisstraf inmiddels is
geëindigd, te zijn geplaatst in een huis van bewaring.
Namens klager wordt gesteld dat waarnemen en indrukken van inrichtingsmedewerkers onvoldoende zijn voor de motivering van de bestreden beslissing. Anders dan de gemachtigde constateert de beroepscommissie dat het dossier niet enkel weergeeft wat
personeelsleden hebben gemeld. In het dossier bevindt zich een indicatiestelling van 8 juli 2016 waarin over de problematiek van klager, diens verslaving, problematisch gedrag en het niet willen meewerken aan behandeling wordt gerapporteerd. In het
selectieadvies van de inrichting worden concrete incidenten en gedragingen vermeld. Die gegevens worden niet onderbouwd betwist door de gemachtigde.
4.4. Uit het selectieadvies en de daarbij gevoegde indicatiestelling wordt voldoende aannemelijk dat klager, gelet op zijn psychische gesteldheid, intensieve zorg nodig heeft, welke intensieve zorg hem – binnen detentie – enkel kan worden geboden in
een PPC. Derhalve is de beslissing klager vooralsnog te plaatsen in het PPC van het JC Zaanstad niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 24 oktober 2016.
secretaris voorzitter