Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2661/JZ, 14 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2661/JZ

betreft: [klager] datum: 14 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 6.5.3 van de Jeugdwet in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift,
ingediend door de vertrouwenspersoon van het AKJ mevrouw S. Wagemakers, namens

[...], geboren op [ 2002], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 juli 2016 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling (in het vervolg: de instelling) Stichting Pluryn Hoenderloo, locatie Kop van Deelen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2016, gehouden in de arrondissementsrechtbank te Utrecht, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn vertrouwenspersoon [...], en [...], behandelaar, en [...], clusterleider, bij de instelling.

Als toehoorders waren aanwezig [...] en [...], leden van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klachten en de uitspraak van de klachtencommissie
De klachten betreffen:
a. schending van klagers recht op het belijden van zijn geloof c.q. klager niet (meer) in staat stellen om deel te nemen aan de Ramadan, door klager:
a1. overdag medicatie te laten innemen;
a2. geen warme maaltijd maar twee boterhammen ’s avonds aan te bieden;
a3. niet naar de Koranles te laten gaan.
B. de oplegging van een plaatsverbod c.q. het moeten verblijven in een gesprekskamer.
C. de intrekking van verlof.

De klachtencommissie heeft de klacht vermeld onder a2 gegrond verklaard en ter zake geen tegemoetkoming toegekend en de overige klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens klager is in beroep zijn tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager moest overdag medicatie gebruiken terwijl hij deelnam aan de Ramadan. Eerst werd hem toegestaan om alleen ’s avonds medicatie te gebruiken, maar hij is toen onder druk gezet om de medicatie overdag in te nemen. Hij mocht niet op de groep, moest
in de spreekkamer blijven, mocht niet naar school, kon niet deelnemen aan de Koranles en mocht niet met verlof. Kort tevoren was hij met verlof gegaan en dat is goed verlopen. Hij heeft vijf dagen geen warme maaltijd ’s avonds gehad en kreeg ’s avonds
alleen twee boterhammen. Het twee weken moeten verblijven op de spreekkamer was heel saai. Het was een klein kamertje met een tafel en een stoel. Als de andere jongeren naar school gingen, mocht klager op de groep maar daar was verder niemand anders.
Hij had niets meer te verliezen en is toen gaan kloten. Tot 16 juni 2016 heeft hij overdag geen medicatie ingenomen met uitzondering van 11 juni 2016, omdat hij anders niet met verlof zou mogen. De eerste vier dagen van de Ramadan gebruikte hij geen
medicatie. Daarna zei de psychiater dat hij vanaf 22.00 uur een pil moest innemen. Toen hij één pil gebruikte, was er af en toe sprake van incidenten. Voordat de Ramadan begon, gebruikte hij ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds medicatie. Pipamperon
gebruikt hij alleen ’s avonds en methylfenidaat overdag. Als hij methylfenidaat inneemt, moet hij ook wat eten. De medicatie helpt een beetje. Klager wordt er wat rustiger door. Er heeft een gesprek plaatsgevonden met de imam en met klagers ouders.
Klager is nu veertien jaar en kan niet zo maar stoppen met de Ramadan. Hij behoort geen medicatie overdag in te nemen tijdens de Ramadan. Hij gebruikt de medicatie voor drukte, impulsiviteit en ADHD, maar is niet ziek. Hij gaat er niet dood aan als hij
geen medicatie inneemt. Hij is dan alleen druk. Af en toe ging het wel goed zonder medicatie. Klager is gezegd dat de medicatie die hij gebruikt niet als dwangmedicatie kan worden toegediend. De medicatie kan niet gespoten worden. Klager gaat nu weer
met verlof.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager wil ieder jaar met de Ramadan starten en bezien wordt of dat lukt. Er is met zijn ouders en met twee imams over gesproken. Er is gemaild met de psychiater over wat mogelijk zou zijn qua medicatiegebruik. Methylfenidaat kan niet zonder eten
worden
ingenomen. De andere medicatie, die klager gebruikt, kan wel zonder eten worden ingenomen. Er wordt in de instelling geen dwangmedicatie toegediend. Voor dwangmedicatie zou een overplaatsing naar een andere instelling moeten plaatsvinden. Zonder
medicatie belandt klager in conflictsituaties. Hem is uitgelegd dat hij voor zijn rust een aangepast programma buiten de groep kreeg. Zonder medicatie was er niet alleen sprake van verbale conflicten maar ook van fysieke. Terwijl hij op de spreekkamer
was geplaatst, kreeg hij Voorwerk. In verband met zijn gedrag mocht klager niet naar de Koranles en is zijn verlof stopgezet.
De instelling kan zich vinden in de gegrondverklaring van a2.
Klager verblijft, na op een groep met tien jongeren te hebben verbleven, nu op een groep met zes jongeren, met een begeleider op twee jongeren.

3. De beoordeling
Ten aanzien van a:
In de instelling geldende Jeugdwet is geen aparte bepaling opgenomen waarin het recht van de jeugdige is vastgelegd om zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen vrij te belijden en te beleven.

In de Memorie van toelichting bij de Jeugdwet paragraaf 7.5 is toegelicht dat, hoewel het recht op vrijheid om godsdienst vrij te belijden niet expliciet in de wet wordt genoemd, inbreuken in de gesloten jeugdzorg op rechten als vastgelegd in het EVRM
slechts toelaatbaar zijn voor zover daarin bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van
anderen.

Uit artikel 9, eerste en tweede lid, van het EVRM volgt onder meer dat een ieder recht heeft op vrijheid van godsdienst, dit recht tevens de vrijheid omvat hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden
of
overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in de praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. De vrijheid zijn godsdienst te belijden, kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan
die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van
anderen.

De beroepscommissie stelt vast dat artikel 9 EVRM is aan te merken als een ieder verbindende bepaling, waarop - ook al heeft de wetgever in de Jeugdwet of andere in de instelling geldende nationale regelgeving ter zake geen rechtsgang voorzien - een
direct beroep kan worden gedaan.

De beroepscommissie is van oordeel dat door het gestelde niet kunnen deelnemen aan de Ramadan inbreuk wordt gemaakt op klagers fundamentele recht als verwoord in artikel 9, eerste lid, EVRM en dat hij in zoverre in zijn klacht en beroep kan
worden ontvangen.

Ten aanzien van a1:
Klager wilde gedurende de Ramadan de medicatie die hij overdag diende te gebruiken voor zijn ADHD niet innemen om het tijdens de Ramadan voorgeschreven vasten niet te onderbreken. De instelling heeft klager vervolgens tijdens de Ramadan de
mogelijkheid
willen geven om overdag geen medicatie te gebruiken, maar dit heeft tot een toename aan verbale en fysieke conflicten en incidenten geleid waardoor de instelling het naar het oordeel van de beroepscommissie op goede gronden noodzakelijk achtte dat
klager ook overdag medicatie zou gebruiken. De beroepscommissie merkt daarbij op dat het aan klager in verband met zijn ADHD voorgeschreven methylfenidaat met voedsel dient te worden ingenomen en alleen werkzaam is gedurende het dagdeel waarop het
wordt
ingenomen. Die medicatie is noodzakelijk ter behandeling van klager en kan - zoals klager wenst - niet effectief uitsluitend na 22.00 uur 's-avonds worden genomen. Noodzakelijke medicatie mag ook tijdens de Ramadan overdag genomen worden en noch de
beslissing van klager om dit dan op grond van zijn geloofsovertuiging niet te doen noch de aandrang van de instelling om de medicatie wel overdag te nemen, levert op zich een ongeoorloofde beperking op van het recht van klager om zijn godsdienst vrij
te
belijden. De beroepscommissie zal het beroep op dit punt dan ook ongegrond verklaren.

Ten aanzien van a2:
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de klachtencommissie geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal dan ook in zoverre gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen van €
20,=.

Ten aanzien van a3:
Klager is in verband met zijn gedrag, dat het gevolg was van het niet overdag innemen van de noodzakelijke medicatie, ter bescherming van andere jeugdigen niet toegestaan om de Koranlessen te volgen. De beroepscommissie acht deze beperking van klagers
recht om zijn godsdienst te belijden in het belang van de orde en veiligheid, waarmee aan de eisen als vermeld in artikel 9, tweede lid, EVRM wordt voldaan. In zoverre is klagers beroep ongegrond.

Ten aanzien van b:
Klager is gedurende de betreffende periode in verband met zijn hierboven beschreven gedrag verboden om zich op de reguliere plaatsen te bevinden die worden beschreven in zijn programma en verbleef in die tijd in een niet afgesloten spreekkamer.
Op grond van artikel 6.3.1., eerste en tweede lid aanhef en onder a, Jeugdwet juncto artikel 6.5.1, eerste lid, Jeugdwet is klager terecht in deze klacht ontvangen.
Nu deze beslissing is genomen ter bescherming van hemzelf en andere jeugdigen kan deze beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Ten aanzien van c:
Tegen de intrekking van verlof kan op grond van het bepaalde in artikel 6.4.1, vijfde lid, Jeugdwet juncto artikel 6.5.1, eerste lid, Jeugdwet een klacht worden ingediend. Klagers verlof is ingetrokken op grond van zijn gedrag dat volgde op het niet
overdag nemen van de noodzakelijke medicatie. De beroepscommissie is van oordeel dat deze beslissing is genomen in verband met de orde en de veiligheid en ter bescherming van klager en anderen. De beslissing kan niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a2 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de klachtencommissie en kent klager alsnog een tegemoetkoming van € 20,= toe. Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt
in
zoverre de uitspraak van de klachtencommissie met deels wijziging en aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, prof.dr. F. Boer en mr. E. Lucas, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven