nummer: 16/2174/TA
betreft: [klager] datum: 12 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 22 juni 2016 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting, betreffende a. de plaatsing van klager in zijn verblijfsruimte op 30 maart 2016, b. zijn terugplaatsing in
fase op 31 maart 2016 en c. het niet verstrekken van avondeten aan klager op 30 maart 2016,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag vermeld onder a en b en het beklag vermeld onder c ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
De plaatsing van klager in zijn verblijfsruimte (klacht onder a.) en zijn terugplaatsing in fase (klacht onder b.) - wegens veroorzaakte geluidoverlast en het niet met hem daarover in gesprek kunnen gaan - zijn geen beslissingen waarover op grond van
art. 33 Bvt kan worden geklaagd. Over de klacht onder c., die door de beklagcommissie niet het voordeel van de twijfel heeft gekregen, merkt de beroepscommissie op dat in de appelschriftuur als nieuw feit naar voren komt dat klager zelf heeft moeten
voorzien in een vervangende maaltijd en daartoe een Chinese maaltijd van buiten de inrichting heeft besteld. Bij de appelschriftuur ontbreekt evenwel een stuk waaruit blijkt dat klager daadwerkelijk voor eigen rekening die maaltijd heeft laten komen.
In
zoverre faalt het beroep op feitelijke grond. Het beroep zal derhalve in zijn geheel ongegrond worden verklaard.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat klachten met onaanvaardbaar taalgebruik – in casu bezigt klager in zijn klacht van 31 maart de woorden “racistische fascisten” voor inrichtingspersoneel - door een beklagcommissie buiten behandeling kunnen
worden gelaten (vgl. RSJ 12 juni 2013, 13/684/TA).
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, en mr. R.M. Maanicus en mr.drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 12 oktober 2016.
secretaris voorzitter