Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1264/JA, 20 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:20-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1264/JA

betreft: [klager] datum: 20 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Hullegie, namens

[...], geboren op [1996], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 april 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de Rijks justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 augustus 2016, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord namens klagers raadsvrouw mr. M. Rotgans.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt.
De directeur van de j.j.i. Den Hey-Acker heeft op 30 augustus 2016 schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de oplegging van een aangepast programma en de verlenging daarvan.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is een aangepast programma opgelegd. Hij is op 19 februari 2016 de inrichting binnengekomen. De maatregelen zijn verlengd van 23 februari
2016
tot en met 25 februari 2016. Een jeugdige kan enkel worden uitgesloten van het verblijf op de groep en kan enkel beperkt worden in de deelname aan activiteiten op de gronden genoemd in artikel 23, derde lid, van de Bjj. Deze gronden zijn niet van
toepassing. Bovendien blijkt uit de beslissing niet dat deze noodzakelijk is. Gedurende een eerder verblijf zou klager zelf verzocht hebben om afzondering van de groep vanwege de prikkels, maar klager is van mening dat naar de huidige situatie gekeken
had moeten worden en dat de noodzakelijkheid opnieuw getoetst had moeten worden. Iedere groep is immers anders. Er heeft onvoldoende overleg plaatsgevonden. Tijdens het eerdere verblijf zouden incidenten hebben plaatsgevonden, maar de aard van deze
incidenten wordt niet besproken. Juist in het kader van de verlenging van de maatregel is de noodzakelijkheid van belang, uit de beslissing blijkt echter niet dat deze noodzakelijk was. Nu klager al sinds 19 februari 2016 in Den Hey-Acker verblijft had
er al een bespreking binnen de teamvergadering kunnen plaatsvinden. Indien het noodzakelijk werd geacht om hem van de groep te scheiden dienden er meer vervangende activiteiten aangeboden te worden, dat is onvoldoende gebeurd. Uit de stukken lijkt
sprake te zijn van opbouw van activiteiten, maar klager heeft dit anders ervaren. Er was slechts sprake van korte gesprekjes en verder verbleef hij in zijn kamer.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Voor wat betreft de oplegging van het aangepaste programma overweegt de beroepscommissie als volgt.
In artikel 23, eerste lid, van de Bjj is bepaald dat de directeur een jeugdige gedurende ten hoogste een week na zijn binnenkomst in de inrichting kan uitsluiten van het verblijf in een groep en zijn deelname aan gemeenschappelijke activiteiten kan
beperken tot ten minste zes uren per dag, indien dit noodzakelijk is ter voorbereiding van de beslissing omtrent onderbrenging van de jeugdige in de groep of ten behoeve van de vaststelling van een perspectiefplan.
In artikel 23, derde lid, van de Bjj is bepaald dat de directeur een jeugdige gedurende ten hoogste een week kan uitsluiten van verblijf in de groep of kan beperken in de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten, indien dit noodzakelijk is in het
belang van zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling of de uitvoering van het hem betreffende perspectiefplan.

Aan klager is op 22 februari 2016 een aangepast programma opgelegd. Ter zitting van de beklagrechter heeft de directeur aangevoerd dat sprake is van een inkomstenprogramma, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Bjj, zodat bekeken kon worden in
welke groep klager het beste paste. Uit de schriftelijke mededeling van de beslissing tot oplegging van het aangepaste programma volgt echter dat de maatregel is opgelegd op grond van artikel 23, derde lid, van de Bjj, in het belang van klagers
geestelijke of lichamelijke ontwikkeling. De beroepscommissie constateert dat sprake is van een formeel gebrek nu onduidelijk is op welke gronden de directeur heeft bedoeld een aangepast programma op te leggen. Zij zal om die reden het beroep gegrond
verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Voor wat betreft de verlenging van het aangepaste programma overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op 23 februari 2016 is klagers programma opnieuw bekeken en heeft de directeur beslist het aangepast programma te verlengen tot en met 25 februari 2016. De directeur heeft in de beklagprocedure aangevoerd dat de eerste dagen na klagers binnenkomst zijn
gebruikt om te bekijken in welke groep klager het beste paste. Voorts is in de mededeling van de beslissing van 23 februari 2016 opgenomen dat in de teamvergadering besproken zal worden hoe een instroom op de groep vormgegeven kan worden. De
beroepscommissie gaat er derhalve vanuit dat sprake is van een verlenging van het inkomstenprogramma op grond van artikel 23, eerste lid, van de Bjj. Uit de schriftelijke mededeling van de beslissing tot verlenging van het aangepast programma volgt
echter dat de maatregel is verlengd op grond van artikel 23, derde lid, van de Bjj, in het kader van klagers geestelijke of lichamelijke ontwikkeling. De beroepscommissie constateert dat ook hier sprake is van een formeel gebrek nu onduidelijk is op
welke gronden de directeur heeft bedoeld het aangepast programma te verlengen. Zij zal om die reden het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij acht geen termen
aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming wordt toegekend.
Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, prof. dr. F. Boer en drs. H. Heddema, leden, bijgestaan door mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 20 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven