Nummer: 16/2660/GB
Betreft: [klager] datum: 4 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift\, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 juli 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 1 september 2014 gedetineerd. Hij verbleef in laatstelijk in de afdeling voor beheers problematische gedetineerden (BPG) van de p.i. Vught. Op 5 juli 2016 is hij geplaatst in de gevangenis van de p.i. Ter Apel, waar een regime van
algehele gemeenschap geldt.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is eerder vanuit de p.i. Ter Apel overgeplaatst naar de BPG in Vught in verband met een geweldsincident. Klager heeft vervolgens meerdere maanden verbleven in de BPG en is nu weer teruggeplaatst naar Ter Apel. Klager is van mening dat sprake is
van een uitzonderingssituatie waardoor klager niet hoeft te worden (terug)geplaatst in Ter Apel. Er is volgens klager nog steeds sprake van een beheersrisico omdat de gedetineerde die betrokken was bij het eerdere geweldsincident ook nog steeds in Ter
Apel verblijft. Klager vreest daarom voor represailles. Blijkens de beslissing op bezwaar heeft de selectiefunctionaris naar aanleiding van de mogelijkheid van die eventuele represailles geen nader onderzoek gedaan, althans daarvan blijkt niet. Klager
zou dan ook volgens zijn beklag alsnog in een andere inrichting moeten worden geplaatst.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Ingevolge artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, die geen rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet
2000 en ten aanzien van wie voorlopige hechtenis, een vrijheidsstraf of een ISD-maatregel ten uitvoer wordt gelegd, geplaatst in speciaal daartoe aangewezen inrichtingen of afdelingen. Voor klager, die geen geldige verblijfstitel heeft, is dat de p.i.
Ter Apel.
Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan van dit beleid worden afgeweken. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij hem sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Hij heeft aangegeven te vrezen voor zijn eigen veiligheid maar
maakt dat verder niet aannemelijk in het bezwaarschrift. De betreffende medegedetineerde verblijft in de p.i. Ter Apel op een andere afdeling dan klager en het personeel heeft geen signalen gekregen over eventuele onenigheden tussen beide
gedetineerden.
Klager neemt normaal deel aan de diverse in de p.i. aangeboden activiteiten.
3.3. Ten aanzien van klager is door de directeur van de BPG te Vught in het selectieadvies van 1 juli 2016 het volgende geadviseerd.
“(...)Er zijn beheersmatig geen redenen hem nog langer in het regiem van de BPG te laten verblijven. Betrokkene heeft geen rechtmatig verblijf, daarom stel ik voor betrokkene terug te plaatsen naar de p.i. Ter Apel. (...)”
4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Ter Apel is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau. Dit is tevens een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen als bedoeld in artikel 20b
van de Regeling.
4.2. Op grond van artikel 20b van de Regeling worden vreemdelingen die na tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland, in beginsel geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerden
vreemdelingen (hierna: VRIS-inrichting).
4.3. Klager heeft na de tenuitvoerlegging van zijn detentie geen rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet daarop komt hij in aanmerking voor plaatsing in de p.i. Ter Apel. Dat zou slechts anders zijn indien er sprake zou zijn van zodanig bijzondere
omstandigheden, dat dit een afwijking van het uitgangspunt van plaatsing in een VRIS-inrichting zou kunnen rechtvaardigen. Ten aanzien van de namens klager geuite vrees voor represailles geldt dat dit – mede bij gebreke aan een nadere feitelijke
onderbouwing en gelet op het verweer door de selectiefunctionaris – onvoldoende aannemelijk is geworden. Nu er overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een andere plaatsing dan in een VRIS-inrichting zouden kunnen rechtvaardigen, kan
de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 oktober 2016.
secretaris voorzitter