Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2566/GB, 4 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:04-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2566/GB

Betreft: [Klager] datum: 4 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juli 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in het kader van een gestapeld traject afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 28 juli 2009 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij meent dat de zorg van de reclassering over zijn verlofadres – het adres van zijn vriendin – ongegrond is, nu behalve de reclassering niemand bezwaar heeft tegen het door hem opgegeven
verlofadres. Klager is van plan na zijn detentie met zijn vriendin te gaan samenwonen. Gelet hierop zou het volgens klager logischer zijn als de reclassering akkoord ging met het verlofadres, zodat toezicht gehouden kan worden op het samenwonen met
zijn
vriendin. De zorg van de reclassering betreft de achtergrond van klagers vriendin, die is behandeld in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te Assen. Vanuit de kliniek heeft klagers vriendin hem samen met haar sociaal therapeut meerdere keren
bezocht. De sociaal therapeut heeft aangegeven dat de relatie goed, stabiel en gelijkwaardig is. Ook de reclasseringsmedewerker die klagers vriendin begeleid heeft toen zij op zichzelf ging wonen zag geen enkel probleem in de omgang tussen klager en
zijn vriendin. Klagers vriendin is succesvol teruggekeerd in de maatschappij, nu zij reeds drie jaren op eigen benen staat en enkele dagdelen per week als vrijwilligster in een verzorgingstehuis werkt. De reclassering heeft het negatieve advies ten
aanzien van het verlofadres gebaseerd op het NIFP-rapport, dat is opgemaakt in het Pieter Baan Centrum. Dit is volgens klager onterecht, daar dit rapport meer dan zes jaar oud is en bovendien door het Hof is verworpen. Uit het psychologisch onderzoek
van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) van 5 april 2016 komt evenwel naar voren dat nazorg door de reclassering tijdens klagers verblijf in een z.b.b.i. afdoende is. Klager geeft aan dat hij, vanwege zijn relatie, gebonden is aan de
regio
waar zijn vriendin woonachtig is. Daarenboven geeft klager aan dat hij zich heeft voorbereid op zijn terugkeer in de maatschappij door op zoek te gaan naar werk dat hij in zijn verloven gedurende zijn verblijf in de z.b.b.i. zou kunnen uitoefenen. Hij
heeft twee mogelijke werkplekken gevonden. Afwijzing van zijn verlofadres zal ertoe leiden dat klager niet aan het werk kan en een kans op een baan zou volgens hem zwaar moeten wegen. Uit het rapport van de gedragsdeskundige komt naar voren dat klager
geen persoonlijkheidsstoornis of gedragsstoornis heeft. Hij heeft nooit positief gescoord op een urinecontrole en geen rapporten gehad tijdens zijn detentie, aldus de argumentatie van klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. De reclassering heeft zowel op 27 januari 2016 als op 22 juni 2016 negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Hierbij is het volgende in aanmerking
genomen. Klagers netwerk wordt als kwetsbaar en niet beschermend aangemerkt, nu klager zich volledig afhankelijk stelt van zijn vriendin en haar familie en alle contacten die hij voor zijn detentie had, zijn verbroken. Klagers vriendin is in het
verleden veroordeeld tot een maatregel van terbeschikkingstelling, welke in augustus 2014 is geëindigd. Gelet op de problematiek van zowel klager als zijn vriendin bestaan grote zorgen over de relatie, zodat het adres van klagers vriendin als
verlofadres niet aanvaardbaar is geacht. Het door klager als tweede opgegeven verlofadres betreft het adres van de ouders van klagers vriendin, die woonachtig zijn in Enschede. Nu het klagers vriendin – vanwege het door haar gepleegde delict – verboden
is in Enschede te komen, is grote maatschappelijke onrust te verwachten. Dit verlofadres is derhalve eveneens afgekeurd. Van het recidiverisico kon geen inschatting worden gemaakt, daar klager het door hem gepleegde delict volledig ontkent en derhalve
geen relatie kon worden gelegd tussen het delictgedrag en de leefgebieden van klager. Nu beide door klager opgegeven verlofadressen zijn afgekeurd vanwege de maatschappelijke onrust die kan ontstaan als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of
leefsfeer van klagers netwerk, voldoet klager niet aan de in artikel 2, eerste lid onder d, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) gestelde voorwaarde dat hij dient te beschikken over een aanvaardbaar
verlofadres. Plaatsing in een gestapeld traject is derhalve niet aan de orde. Wanneer klager openstaat voor een alternatief verlofadres is de reclassering bereid opnieuw onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor plaatsing in een gestapeld traject.

3.3. Ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een gestapeld traject zijn de volgende adviezen uitgebracht. De advocaat-generaal van het ressortparket Arnhem heeft aangegeven geen bezwaren te hebben en adviseert derhalve positief ten aanzien
van voornoemd verzoek. De politie heeft het opgegeven verlofadres in orde bevonden, maar uit – gelet op het verleden van klager en zijn vriendin – twijfels ten aanzien van de kwetsbaarheid van klagers vriendin. Het MDO van de locatie Esserheem te
Veenhuizen geeft op 4 mei 2016 – gelet op klagers functioneren in detentie, de positieve adviezen van de advocaat-generaal en de politie en de uitkomsten van het psychologisch onderzoek van de AFPN van 5 april 2016 – een positief advies.

De reclassering heeft bezwaren tegen het door klager opgegeven verlofadres en adviseert derhalve – op 27 januari 2016 en op 22 juni 2016 – negatief. Uit het reclasseringsrapport van 22 juni 2016 komt naar voren dat de bevindingen van het psychologisch
onderzoek van de AFPN – waarin geen behandeling wordt geadviseerd – en de bevindingen van de onderzoekers van het NIFP, tijdens klagers verblijf in het PBC, ver uiteenlopen. Klagers huidige netwerk wordt aangemerkt als een risicofactor. De reclassering
acht hoge risico’s aanwezig op het door klager opgegeven verlofadres, die door de reclassering niet binnen het kader van toezicht beperkt kan worden.

De vrijhedencommissie adviseert negatief, nu klager niet beschikt over een verlofadres dat door de reclassering is onderzocht en in orde bevonden.

4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling, kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van
tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben
doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd
(wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617). In artikel 2, derde lid, van de Regeling wordt bepaald dat tevens voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking kunnen komen gedetineerden ten aanzien van wie een door de
selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is. Het verblijf in de z.b.b.i. direct voorafgaande aan de plaatsing in het p.p. duurt maximaal zes maanden.

4.2. Uit de reclasseringsrapporten van 27 januari 2016 en 22 juni 2016 komt naar voren dat het door klager opgegeven verlofadres niet aanvaardbaar wordt geacht. Hierbij is in aanmerking genomen dat grote zorg bestaat over de relatie van klager en
zijn vriendin en dat eventuele risico’s die hierin kunnen ontstaan niet binnen het kader van toezicht beperkt kunnen worden. De reclassering en de vrijhedencommissie van de locatie Esserheem te Veenhuizen adviseren om die reden negatief ten aanzien van
klagers verzoek tot deelname aan een gestapeld traject. Voorts kan het recidiverisico niet worden ingeschat, nu klager volledig ontkennend is ten aanzien van het door hem gepleegde delict en derhalve geen relatie kan worden gelegd tussen het
delictgedrag en de leefgebieden van klager. Klager voldoet bovendien niet aan de voorwaarden voor plaatsing in een z.b.b.i. op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling, nu geen sprake is van een goedgekeurd voorstel voor deelname aan een p.p. De
door de politie geuite twijfel bevestigt het standpunt van de reclassering en ook de vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd. Het dossier van klager bevat een aantal gegevens die de situatieschets van de reclassering lijken te bevestigen.
Gelet op het voorgaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 4 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven