Nummer: 16/2103/GB
Betreft: [Klager] datum: 4 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 juni 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 20 september 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Hij heeft een verzoek tot plaatsing in een b.b.i. ingediend, dat op 15 juni 2016 is afgewezen.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris betrekt in de afwijzing van klagers verzoek een vonnis van zeven jaar geleden. Toen klager destijds vrijkwam stond hij onder reclasseringstoezicht en ontving hij ambulante
hulp bij verscheidene instanties. Hij is al zijn afspraken nagekomen en heeft geen enkele afspraak gemist, dit terwijl hij geen huis of inkomen had toen hij vrijkwam. Na zeventien maanden is hij opnieuw aangehouden op verdenking van het plegen van een
strafbaar feit, waarvoor hij thans is veroordeeld. Ditmaal wil hij rustig wennen aan de maatschappij door eerst naar een b.b.i. te gaan, en niet abrupt vrijkomen om vervolgens weer in de problemen te raken zoals de vorige keer. Klager heeft tijdens
zijn
huidige detentie verscheidene cursussen afgerond en certificaten behaald teneinde zich rustig te houden en te veranderen na zijn vrijlating. Voor zover de selectiefunctionaris stelt dat klager geen betalingsregeling heeft getroffen, is dit volgens
klager onjuist. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij een betalingsherinnering van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bijgevoegd.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit het advies van de advocaat-generaal van het ressortparket Den Haag komt naar voren dat klager onbetrouwbaar is gebleken wat betreft zijn gedrag tijdens
vrijheden en dat hij niet in staat lijkt te zijn zich te distantiëren van zijn criminele activiteiten en criminele omgeving, zodat het recidiverisico zeer hoog wordt geacht wanneer vroegtijdig vrijheden worden toegekend. Klager voldoet blijkens het
advies van de advocaat-generaal derhalve niet aan de in artikel 3, eerste lid onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) gestelde voorwaarde van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico. Daarnaast
heeft klager blijkens zijn registratiekaart een openstaande schuld van € 36 463,56. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor deze schuld een betalingsregeling heeft getroffen. Hij heeft weliswaar een betalingsherinnering van het CJIB
bijgevoegd, maar hieruit blijkt niet dat deze ziet op voornoemde schuld. Gelet op artikel 3, tweede lid onder e, van de Regeling komen gedetineerden die niet willen meewerken aan een met hen afgesproken betalingsregeling, niet in aanmerking voor
plaatsing in een b.b.i., aldus de selectiefunctionaris in diens toelichting op de beslissing.
3.3. Ten aanzien van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. zijn de volgende adviezen uitgebracht. De advocaat-generaal van het ressortparket Den Haag heeft bezwaren geuit tegen elke vorm van detentiefasering of verlof, gelet op het hoge
recidiverisico. Het Multidisciplinair Overleg (MDO) en de vrijhedencommissie adviseren negatief ten aanzien van klagers verzoek. Hierbij zijn een positieve score van een urinecontrole op 18 februari 2016, een schaderapport en een incident waarbij
klager
het inrichtingspersoneel in diskrediet bracht, in aanmerking genomen. De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het opgegeven verlofadres. De reclassering adviseert positief ten aanzien van klagers verzoek, maar acht het recidiverisico
hoog.
Vanwege klagers problemen op verschillende leefgebieden adviseert de reclassering tot een vijftal interventies gericht op deze leefgebieden evenals het stellen van enkele bijzondere voorwaarden.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar
verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. De beroepscommissie constateert dat zij op 13 juni 2016 het door klager ingediende beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i., gegrond heeft verklaard. In deze uitspraak is overwogen dat uit de inlichtingen van de
selectiefunctionaris noch uit het reclasseringsrapport aannemelijk is geworden dat klager aan hem opgelegde interventies intramuraal zou moeten afronden, terwijl de selectiefunctionaris de afwijzing van klagers verzoek hierop (mede) had gebaseerd.
Thans
spelen voornoemde interventies geen rol bij de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. Daarenboven adviseren het MDO en de vrijhedencommissie thans – gelet op een drietal rapporten wegens een positieve urinecontrole, het in diskrediet
brengen van inrichtingspersoneel en het aanrichten van schade – negatief.
4.3. De beroepscommissie oordeelt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Hierbij is in
aanmerking genomen dat ten aanzien van klager, blijkens de adviezen van de advocaat-generaal en de reclassering en gelet op het gegeven dat klager in de proeftijd van zijn eerdere detentie strafbare feiten heeft gepleegd, een hoog recidiverisico
bestaat. Verder blijkt uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Vught dat ten aanzien van klager een drietal rapporten is opgemaakt. Tenslotte overweegt de beroepscommissie dat onweersproken uit het dossier blijkt dat klager naast de hem
opgelegde gevangenisstraf ook nog de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden dient te ondergaan.
Het beroep zal om voornoemde redenen ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 4 oktober 2016.
secretaris voorzitter