Nummer: 16/2537/GB
Betreft: [Klager] datum: 10 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.M.G. Sussenbach, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 12 juli 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 3 juni 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Op 12 juli 2016 is zijn verzoek tot plaatsing in een b.b.i. afgewezen.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager betwist de stelling van de reclassering dat de kans op het zich onttrekken aan voorwaarden aanwezig is, daar dit volgens hem nergens op is gebaseerd en hij zich nooit eerder aan
voorwaarden heeft onttrokken. Hij heeft nog nooit eerder voorwaarden van de reclassering opgelegd gekregen. De stelling dat sprake is van een hoog recidiverisico is gebrekkig onderbouwd. Voor zover gesteld wordt dat een detentieverblijfsplan ontbreekt
meent klager dat dit niet aan hem te wijten is. Voorts stelt klager dat het advies van het openbaar ministerie (OM) op onjuiste gronden berust. De advocaat-generaal geeft te kennen dat een reclasseringsrapportage ontbreekt, terwijl deze er wel is. In
dit rapport is een voorstel voor een meldplicht opgenomen, waaraan klager zich wil houden. Daarnaast is thans een deelrapportage elektronisch toezicht in behandeling. Nu het OM het reclasseringsrapport niet heeft meegenomen in zijn advies, zijn
voornoemde ontwikkelingen volgens klager ten onrechte niet meegenomen bij het opstellen hiervan. Daarom meent klager dat het OM alsnog de gelegenheid zou moeten krijgen hierop te reageren en het advies bij te stellen, omdat dit volgens klager van
belang
kan zijn voor de te nemen beslissing. Daarenboven geeft klager te kennen dat zijn gezondheidstoestand in detentie ernstig achteruit is gegaan. Hij heeft een schedelfractuur en een hematoom overgehouden aan een val en kampt met misselijkheid en
duizeligheid, waardoor hij onder controle staat van een neuroloog. Hij meent dat zijn situatie zou kunnen worden verlicht door het verlenen van verlof.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Het OM is van mening dat – gelet op klagers omvangrijke documentatie en het feit dat hij in het verleden meermaals voor verschillende drugsdelicten is
veroordeeld – sprake is van een hoog recidiverisico. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat klager een patroon van vermogensdelicten en sinds 2005 van drugsdelicten vertoont. De reclassering heeft opgemerkt het zorgelijk te vinden dat klager
weinig motivatie toont dit patroon te doorbreken en zijn leven te veranderen. Teneinde meer inzicht te krijgen in klagers persoonlijkheid, mogelijkheden en beperkingen is verdiepingsdiagnostiek aangevraagd. Klager heeft hieraan vooralsnog geen
medewerking verleend. De selectiefunctionaris stelt zich op het standpunt dat – gelet op het vorenstaande – niet is voldaan aan de in artikel 3, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) gestelde
voorwaarde van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico, zodat klager thans niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i.
3.3. Met betrekking tot klagers verzoek tot plaatsing in een b.b.i. zijn de volgende adviezen uitgebracht. Het OM geeft een negatief advies, nu gevaar voor verstoring van de openbare orde en veiligheid of het plegen van strafbare feiten aanwezig
wordt geacht. Hierbij is in aanmerking genomen dat klager herhaaldelijk voor diverse drugsdelicten is veroordeeld en het recidiverisico om die reden hoog wordt geacht. Blijkens het advies van de reclassering wordt het recidiverisico hoog ingeschat, is
de kans op het zich onttrekken aan voorwaarden aanwezig en bestaat een onbekend risico op letselschade voor personen. De vrijhedencommissie van de p.i. Nieuwegein adviseert – gelet op het voorgaande – negatief ten aanzien van klagers verzoek tot
plaatsing in een b.b.i. De politie heeft te kennen gegeven dat geen slachtoffer van het delict waarvoor klager thans is gedetineerd, nabij het als verlofadres opgegeven adres woonachtig is.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een
aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat vanwege klagers delictverleden en zijn aanzienlijke problemen op diverse leefgebieden. De reclassering stelt dat de kans bestaat dat klager zich aan
voorwaarden zal onttrekken. Daarenboven komt uit voornoemd rapport naar voren dat klager, toen het rapport tot stand kwam, nog geen medewerking had verleend aan verdiepingsdiagnostiek, zodat geen inzicht kon worden verkregen in de achtergronden van
klagers gedrag en de aanwezigheid van psychiatrische problematiek. Gesteld noch gebleken is dat klager thans aan verdiepingsdiagnostiek heeft meegewerkt. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat sprake is van contra-indicaties voor
plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan derhalve reeds hierom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hetgeen klager stelt omtrent zijn gezondheidstoestand in
detentie
doet hieraan niet af, nu dergelijke omstandigheden geen positief selectiecriterium vormen bij de beoordeling van de geschiktheid voor plaatsing in een b.b.i. Voor zover klager aanvoert dat het OM in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn advies
bij
te stellen, oordeelt de beroepscommissie dat zij dit, gelet op het vorenstaande, niet noodzakelijk acht. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 10 oktober 2016.
secretaris voorzitter