Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2457/GV, 20 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2457/GV

betreft: [klager] datum: 20 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Er is geen confrontatiegevaar. Klager heeft de slachtoffers niet bedreigd en isgeen gewelddadige persoon. Klagers detentie duurt nog vijf maanden en klager wil naar een open inrichting opdat hij alvast kan beginnen met werken en de draad weer kan oppakken. Klager heeft enorme spijt van hetgeen hij gedaan heeften wil graag een kans om een goede toekomst op te bouwen voor het einde van zijn detentie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het verzoek wordt niet voor inwilliging vatbaar geacht, omdat er gezien de beschikbare informatie geen enkel vertrouwen is in een goed verloop van het verlof.Klager is veroordeeld terzake van ernstige geweldplegingen. Dergelijke delicten hebben veel gevolgen voor de slachtoffers. Een verlof kan tot verhoogde spanning bij de slachtoffers en hun leefomgeving leiden. Uit ingewonneninformatie is gebleken dat bij verlofverlening het gevaar voor confrontatie niet valt uit te sluiten. Gebleken is dat klager een slachtoffer heeft bedreigd door aan dit slachtoffer kenbaar te maken dat als het slachtoffer zou gaanpraten klager het hoofd van het slachtoffer zou breken. Dit wordt aangemerkt als een ernstige bedreiging en een forse contra-indicatie om verlof te verlenen. De belangen van de slachtoffers dienen zwaarder te wegen dan klagersbelang bij verlofverlening.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Haaglanden, locatie Zoetermeer, heeft verklaard dat hij klagers verzoek om algemeen verlof kan ondersteunen, mits klager op geen enkele wijze contact zal leggen met zijn slachtoffers.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven akkoord te gaan met verlofverlening.
De politie Haaglanden heeft verklaard dat klager op 5 januari 2002 is aangehouden in verband met geweldplegingen en dat zijn slachtoffers daarbij te kennen hebben gegeven dat zij uit angst voor klager zullen onderduiken.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, met aftrek, wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht c.q. zware mishandeling, zware mishandeling en overtreding van artikel 3van het Vuurwerkbesluit. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 mei 2003.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Uit de verstrekte informatie is gebleken dat klager is veroordeeld terzake van ernstige geweldsdelicten en dat hij een van zijn slachtoffers heeft gedreigd ernstig letsel toe te brengen, indien deze een verklaring tegen klager zouafleggen. Klagers slachtoffers hebben aangegeven dat zij angstig zijn voor confrontatie met klager en dat zij overwegen om onder te duiken.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en g. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven