Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0133/TA en 16/0256/TA, 22 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 16/133/TA en 16/256/TA

betreft: [klager] datum: 22 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 14 januari 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 juli 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S.O. Roosjen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], hoofd behandeling en bedrijfsvoering, en [...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 14 oktober 2015 tot afzondering van klager in zijn kamer (K-2015-439);
b. de beslissing van 8 november 2015 tot separatie (K-2015-455);
c. de voortduring van bovenvermelde separatie (K-2015-466).

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a. en c. ongegrond verklaard en heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag als vermeld onder b. op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
In de ochtend van 14 oktober 2015 lag klager nog te slapen toen het hoofd behandeling samen met een nieuw, ongetraind personeelslid klagers kamer binnenkwam. Klager had geen zin om te praten en heeft tegen het hoofd behandeling en het personeelslid
gezegd dat zij zijn kamer moesten verlaten. Dit deden zij niet. Vervolgens is klager van zijn bed opgestaan. Klager heeft last van een hernia waardoor zijn rug na het slapen vast zit. Om zijn rug los te krijgen, maakt hij bij het opstaan altijd
bepaalde
bewegingen. Hij drukt dan zijn borst naar voren en zwaait daarbij enigszins met zijn armen. Dit deed hij ook op 14 oktober 2015. Het ongetrainde personeelslid heeft klager daarop zonder enige reden bij zijn keel gegrepen. Vervolgens is klager, zonder
dat hij iets had gedaan, afgezonderd.
Ten aanzien van het beklag onder b. en c.:
Gedurende zijn afzondering heeft klager gesprekken met het behandelteam afgehouden, mede omdat de waarheid over wat er op 14 oktober 2015 was gebeurd – de mishandeling van klager door het personeelslid – werd verzwegen. Klager zat in die periode ook
slecht in zijn vel, voelde zich overspannen en had het gevoel dat een spelletje met hem werd gespeeld. Om tot zichzelf te kunnen komen, had hij rust nodig en daarom wilde hij naar een separeerruimte. Op 8 november 2015 heeft klager, nadat hij van het
personeel te horen had gekregen dat hij zijn, aan een medepatiënt – met wie hij op dat moment ruzie had – uitgeleende, x-box die dag niet zou terugkrijgen, uit boosheid en met het doel separatie af te dwingen verschillende voorwerpen in zijn kamer
kapot
gegooid. Daarop is hij gesepareerd. Na een aantal dagen in de separeerruimte was klager voldoende tot rust gekomen en wilde hij weer terug naar de afdeling. Dit mocht evenwel niet. Klagers separatie heeft te lang geduurd.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep gepersisteerd bij de tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunten.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De inrichting heeft in haar schriftelijke reactie van 23 december 2015 vermeld dat klager op 13 oktober 2015 – toen reeds afdelingsarrest aan hem was
opgelegd – de aanwijzingen van een personeelslid niet heeft opgevolgd, vervolgens dit personeelslid grof heeft uitgescholden en daarna heeft geweigerd een herstelgesprek te voeren. Dit is niet door of namens klager weersproken, zodat de
beroepscommissie
uitgaat van de juistheid hiervan. Vast staat voorts dat het hoofd behandeling en het bovenvermelde personeelslid in de ochtend van 14 oktober 2015 naar klagers kamer zijn gegaan om nogmaals te proberen een herstelgesprek met hem te voeren, maar dat
klager dit gesprek wederom heeft geweigerd en het hoofd behandeling en het personeelslid zijn kamer heeft uitgestuurd. Hoewel klager heeft gesteld dat hij niet de intentie had zich hierbij dreigend te gedragen, is aannemelijk dat hij wel een situatie
heeft doen ontstaan waarin het hoofd behandeling en het personeelslid klagers houding en gedrag als zodanig bedreigend hebben ervaren dat het personeelslid zich genoodzaakt zag fysiek in te grijpen. Klagers impliciete stelling dat bij dit ingrijpen de
grenzen van proportionaliteit zijn overschreden acht de beroepscommissie, reeds vanwege het ontbreken van een toereikende onderbouwing, niet aannemelijk. Nu klager zich op 13 en 14 oktober 2015 grensoverschrijdend heeft gedragen tegenover
inrichtingsmedewerkers en hij bij herhaling heeft geweigerd een herstelgesprek te voeren, is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het in verband met het belang van de handhaving van
de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was klager af te zonderen in zijn kamer.

De voorwaarde voor beëindiging van de kamerafzondering was dat klager een herstelgesprek zou voeren met het hoofd behandeling en het desbetreffende personeelslid. Vast staat dat klager heeft geweigerd aan deze voorwaarde, die naar het oordeel van de
beroepscommissie in redelijkheid kon worden gesteld, te voldoen. Gelet hierop en omdat uit de onweersproken inlichtingen van de inrichting blijkt dat klager zich ook tijdens zijn afzondering nog regelmatig grensoverschrijdend heeft gedragen, is het
niet
onredelijk of onbillijk geweest dat de kamerafzondering tot 8 november 2015 heeft voortgeduurd.
Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 57, tweede (en vierde) lid, Bvt staat tegen een beslissing tot separatie beklag open nadat de separatie (de dag van oplegging buiten
beschouwing gelaten) een dag heeft geduurd. Overeenkomstig eerdere uitspraken over de ontvankelijkheid ingevolge artikel 57 Bvt ten aanzien van afzondering (waaronder RSJ 15 september 2014, 14/1452/TA) overweegt de beroepscommissie dat voor de
ontvankelijkheid op grond van artikel 57, tweede lid, Bvt niet beslissend is het moment van indienen van het klaagschrift, maar de totale duur van de separatie op het moment van de beoordeling van het beklag (en beroep). Vast staat dat de separatie, de
dag van oplegging niet meegerekend, langer dan een dag heeft geduurd. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag over de oplegging van de separatie.

Uit de inlichtingen van de inrichting van 23 december 2015 komt naar voren dat klager op 8 november 2015, nadat hij van het personeel te horen had gekregen dat hij zijn aan een medepatiënt uitgeleende spelcomputer niet direct kon terugkrijgen, in zijn
kamer ernstige bedreigingen aan het adres van een medepatiënt heeft geuit, verscheidene voorwerpen met kracht door zijn kamer en tegen zijn kamerdeur heeft gegooid en personeelsleden ernstig verbaal heeft bedreigd. Voorts heeft klager ter zitting
verklaard dat hij met dit gedrag separatie heeft willen afdwingen. Op grond hiervan is de beroepscommissie van oordeel dat het hoofd van de inrichting in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het in verband met het belang van de handhaving van de
orde
en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was om klager te separeren. Gelet hierop zal het beklag ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de inlichtingen van de inrichting komt naar voren – en dit is niet door klager weersproken – dat klager zich tijdens de eerste dagen van zijn
separatie
nog grensoverschrijdend gedroeg, dat hij in de nacht van
14 op 15 november 2015 in zijn eigen kamer op de afdeling heeft doorgebracht, maar dat hij in de ochtend van 15 november 2015 met een stoel tegen de ramen heeft staan bonken om een terugkeer naar de separatiekamer af te dwingen; hieraan is gevolg
gegeven. Uit de inlichtingen van de inrichting volgt voorts dat klager op
18 november 2015 heeft gezegd iemand te zullen vermoorden als hij terug naar de afdeling zou moeten. Ter zitting heeft klager gezegd dat hij op enig moment voldoende tot rust was gekomen en terug wilde naar de afdeling. De inrichting heeft in haar
reactie van 23 december 2015 vermeld dat klager, gezien de onrust die op de afdeling was ontstaan als gevolg van zijn gedrag, alleen terug kon naar de afdeling indien hij bereid was afspraken te maken en zich aan bepaalde voorwaarden te houden, maar
dat
hij tot 25 november 2015 niet bereid was in gesprek te gaan over die afspraken en voorwaarden. Op 25 november 2015 was hij dat wel en is de separatie opgeheven. Vorenstaande omstandigheden in samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat het
niet onredelijk of onbillijk is geweest dat klagers separatie tot 25 november 2015 heeft voortgeduurd.
Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder a. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie gegeven op het beklag onder b., verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. C.F. Korvinus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 22 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven