Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1966/GA, 23 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1966/GA

Betreft: [klager] datum: 23 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 juni 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De behandeling van het beroep van klager zou oorspronkelijk plaatsvinden op de zitting van de beroepscommissie van 22 juli 2016. Op die zitting is de behandeling van het beroep op verzoek van klagers raadsvrouw, mr. I.A. Groenendijk, aangehouden.
Vervolgens is bepaald dat de behandeling van het beroep zal plaatsvinden ter zitting van de beroepscommissie van 26 augustus 2016.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 augustus 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Vught.

Klagers raadsvrouw is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Nadat de secretaris van de beroepscommissie telefonisch contact met het kantoor van de raadsvrouw had opgenomen, heeft de raadsvrouw opnieuw verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Klager heeft meegedeeld dat hij alsnog in
aanwezigheid
van zijn raadsvrouw door de beroepscommissie nader wil worden gehoord.

De beroepscommissie acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en ziet, ook gelet op de hierna te nemen beslissing, geen reden de behandeling van het beroep nogmaals aan te houden.
Het door en namens klager gedane verzoek tot aanhouding wordt dan ook afgewezen. Deze afwijzende beslissing is bij brief van 30 augustus 2016 aan de raadsvrouw meegedeeld.

Eveneens op 30 augustus 2016 heeft mr. B.J. Visser laten weten dat hij de zaak van
mr. Groenendijk heeft overgenomen. De stukken zijn op 31 augustus 2016 aan mr. Visser toegestuurd en voorts is hij ervan op de hoogte gesteld dat de beroepscommissie het verzoek tot aanhouding heeft afgewezen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 1 juni 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de
duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Klager is al vier jaar psychosevrij. Hij heeft geen medicatie nodig. Voor zijn detentie heeft hij wel antipsychotica (Semap) gebruikt. De dosis (Semap) die hij nu krijgt, is twee keer hoger dan de dosis
die
hij buiten nam. Klagers hoger beroep loopt nog en als het recht zal zegevieren, zal hij binnenkort vrijkomen. Klager is nog niet afgestraft en zit bovendien ten onrechte vast. Hij is dus helemaal niet verplicht een behandeling te ondergaan. Klager is
niet gevaarlijk voor anderen. Hij heeft nooit iemand geslagen. Wel is hij zelf geslagen. De manier waarop de psychiater met hem omgaat, deugt niet. Hij wordt in het PPC psychisch ziek gemaakt. In gewone inrichtingen heeft klager nooit klachten gehad.
Desgevraagd heeft klager meegedeeld dat in het PPC gassen in zijn cel worden gespoten. Dit kan de gedetineerde in de cel naast die van klager bevestigen.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Sinds zijn binnenkomst in de inrichting weigert klager in gesprek te gaan met psychiaters en mee te werken aan rapportages, omdat hij ervan overtuigd is dat hij onschuldig vast zit. Als
gevolg van deze houding kan niet met hem worden gesproken over zijn gesteldheid, hetgeen het psychiatrisch onderzoek bemoeilijkt. De psychiaters hebben desondanks op basis van alle beschikbare gegevens vastgesteld dat klager psychotisch is. Klager is
ervan overtuigd dat giftige gassen in zijn cel worden gespoten. Om die reden plakt hij ventilatieroosters en andere openingen in zijn cel af. Als klager hierop wordt aangesproken, wordt hij boos en geagiteerd. Klager stelt zich daarnaast verbaal
dreigend op tegenover het personeel en de psychiaters. Tot op heden hebben zich geen fysieke geweldsincidenten voorgedaan. Dit is mede te danken aan het feit dat klager in een individueel programma (in zijn eigen cel) verblijft, waarbij hij strikt
bejegend wordt. Dit is evenwel geen alternatief voor de dwangbehandeling, omdat dit niet leidt tot een verbetering van klagers psychische gesteldheid. Volgens de psychiaters is het geïndiceerd dat klager antipsychotica krijgt en nu hij vrijwillige
inname daarvan weigert, wordt a-dwangbehandeling noodzakelijk geacht.

3. De beoordeling
Gezien de verklaringen van de behandelend psychiater en de psychiater die klager met het oog op de a-dwangbehandeling heeft onderzocht, maar niet bij zijn behandeling betrokken was, neemt de beroepscommissie als vaststaand aan dat klager een
psychotische stoornis heeft.

In de verklaring van de psychiater die klager met het oog op de a-dwangbehandeling heeft onderzocht, maar niet bij zijn behandeling betrokken was, is vermeld dat klager met zijn, uit zijn stoornis voorvloeiende, gedrag gevaar als vermeld in artikel
46a,
eerste lid onder c, Pbw voor zichzelf veroorzaakt. Dit gevaar wordt in de zich in het dossier bevindende stukken evenwel op geen enkele wijze met concrete gedragingen van klager onderbouwd. Bij gebreke van die onderbouwing acht de beroepscommissie niet
aannemelijk dat klager dit gevaar veroorzaakt.

Voorts veroorzaakt klager volgens de beide psychiaters met zijn, uit zijn stoornis voorvloeiende, gedrag gevaar als vermeld in artikel 46a, tweede lid onder a, Pbw. In de verklaring van de behandelend psychiater staat dat klager een justitiële
voorgeschiedenis heeft die zich kenmerkt door agressie en dat klager zich in detentie verbaal dreigend opstelt. Dit verbaal dreigende gedrag is in de stukken evenwel op geen enkele wijze geconcretiseerd. De directeur heeft ter zitting ook meegedeeld
dat
geen sprake is geweest van fysieke agressie.
Bij deze stand van zaken acht de beroepscommissie onvoldoende vast staan dat klager een zodanig gevaar als vermeld in artikel 46a, tweede lid onder a, van de Pbw voor anderen veroorzaakte dat in redelijkheid niet anders kon worden beslist dan tot
toepassing van a-dwangbehandeling. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat uit de verklaring van de behandelend psychiater en de mededelingen van de directeur ter zitting volgt dat het in een individueel programma (in eigen cel) met
specifieke, op klager toegespitste bejegening lukt om agressieve incidenten te voorkomen. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat een minder ingrijpend middel dan a-dwangbehandeling voorhanden was waarmee genoemd gevaar kon worden afgewend.

Op grond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat van de noodzaak om a-dwangbehandeling ten aanzien van klager toe te passen niet is gebleken. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing van de
directeur zal worden vernietigd. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming van € 50,= toe te kennen.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beroepscommissie constateert dat de directeur Zorg en Behandeling in deze zaak is opgetreden als niet bij de behandeling betrokken psychiater. De beroepscommissie ziet hierin ernstige bezwaren. De aard van de functie van directeur Zorg en
Behandeling
brengt mee dat hij betrokken is bij de behandeling van en verantwoordelijk is voor alle in het PPC verblijvende gedetineerden. Tevens staat de directeur Zorg en Behandeling in een hiërarchische verhouding tot de overige in het PPC werkzame psychiaters.
Zoals reeds in eerdere uitspraken is overwogen acht de beroepscommissie deze dubbele positie ongewenst. De beroepscommissie beveelt dan ook dringend aan met het oog hierop op korte termijn de werkwijze en taakverdeling in het PPC voor de toekomst aan
te
passen en wel zodanig dat de directeur de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring doet bij een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de betreffende gedetineerde verblijft.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming van € 50,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. W.F. Korthals Altes en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 23 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven