Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2458/GA, 11 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:11-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2458/GA

betreft: [klager] datum: 11 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.P. Verdoorn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 juli 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 augustus 2016, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC Zwolle. Klagers raadsman heeft op 17 augustus 2016 schriftelijk
bericht
dat hij en klager niet ter zitting zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 13 juli 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling), met
ingang van 13 juli 2016 tot en met 4 oktober 2016.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager mankeert psychisch niets. Hij heeft geen medicatie nodig. Hij heeft ernstige bezwaren tegen het gebruik van het medicijn Haldol, mede gezien de bijwerkingen. Volgens klager is het vergif. Hij is geen gevaar voor anderen. Niet is gebleken waarom
is beslist tot dwangbehandeling voor de duur van bijna drie maanden. Uit het behandelplan blijkt niet dat dwangbehandeling gedurende de maximale termijn is geïndiceerd. Uitgangspunt dient te zijn dat de duur van dwangbehandeling zoveel mogelijk wordt
beperkt en dat tussentijdse hertoetsing plaatsvindt. Gedacht kan worden aan een periode van maximaal zes weken.

De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
Er is sprake van een gedesorganiseerd-psychotisch toestandsbeeld. Klager vertoont bizar gedrag. Hij rookt wc-papier en aluminium folie, geeft eten aan zijn planten, smeert met zijn uitwerpselen en hij heeft meermalen op de afdeling brand gesticht.
Klager is geagiteerd en prikkelbaar. Hij gedraagt zich agressief. Hij heeft korte tijd geleden gepoogd een medegedetineerde van het leven te beroven. Voorts heeft hij een sigaret op de hand van een medegedetineerde uitgedrukt. Hij heeft onderwicht,
maar
hij wil zich daarvoor niet laten onderzoeken. Ziektebesef ontbreekt. Hij weigert de aangeboden antipsychotica vrijwillig in te nemen. Van antipsychotica is bekend dat dit binnen korte termijn een psychose in ernst kan doen afnemen en dat daarmee ook
het
gevaar zal verminderen. Er wordt standaard beslist tot toepassing van a-dwangbehandeling voor de duur van drie maanden. Eens in de twee weken vindt een multidisciplinair overleg plaats. Dan wordt beoordeeld of dwangbehandeling nog doelmatig en
noodzakelijk is.

De behandelend psychiater C. en de niet bij de behandeling betrokken psychiater B. zijn beiden werkzaam bij het PPC Zwolle, maar niet op dezelfde afdeling. Beide psychiaters kennen elkaar. Zij spreken elkaar in multidisciplinair verband. Niet is
uitgesloten dat zij tijdens een overleg hebben gesproken over klagers gesteldheid. Beide psychiaters vervangen elkaar bij afwezigheid in het PPC. Bij het PPC Zwolle zijn ongeveer zes psychiaters werkzaam. Soms worden psychiaters gedetacheerd vanuit het
NIFP naar het PPC Zwolle. De directeur geeft desgevraagd aan dat een second opinion niet (standaard) uitgevoerd zou kunnen worden door een psychiater, werkzaam bij het NIFP, omdat de tijd tussen een voorgenomen beslissing en een definitieve beslissing
beperkt is.
De directeur kan desgevraagd geen ondertekende verklaring van de behandelend psychiater ter zitting overleggen.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis doet veroorzaken niet binnen een redelijke
termijn kan worden weggenomen.

Ingevolge artikel 46e, tweede lid, van de Pbw dient ten behoeve van een beslissing inzake dwangbehandeling zowel een verklaring te worden overgelegd van de behandelend psychiater als van een niet bij de behandeling betrokken psychiater die betrokkene
kort tevoren heeft onderzocht (de tweede psychiatrische verklaring). De verklaringen van beide psychiaters moeten ondertekend zijn. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken, waaronder RSJ 3 december 2013, 13/2585/GA, en RSJ 29 juli 2016,
16/355/GA, overwogen dat het ter waarborging van de onafhankelijkheid van de beoordeling aanbeveling verdient dat de directeur de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring doet bij een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als
waar de gedetineerde, ten aanzien van wie de beslissing tot toepassing van de dwangbehandeling wordt genomen, verblijft.

De verklaring van de behandelend psychiater C. is anders dan de wet voorschrijft niet ondertekend. De beroepscommissie zal hier in dit geval geen gevolgen aan verbinden, nu voldoende aannemelijk is dat de verklaring afkomstig is van de behandelend
psychiater.

Vaststaat dat de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring niet is gedaan bij een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar klager verblijft. Voorts staat vast dat beide psychiaters elkaar bij afwezigheid in het PPC
vervangen
en dat niet uitgesloten is dat klagers gesteldheid in aanwezigheid van beide psychiaters tijdens een multidisciplinair overleg is besproken. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat de tweede psychiatrische
verklaring niet afkomstig is van een onafhankelijke psychiater, zoals de wetgever dat heeft bedoeld. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zij zal deze
vaststellen op € 17,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 17,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, prof. Dr. F. Boer en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 11 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven