Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2782/GB, 10 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2782/GB

Betreft: [klager] datum: 10 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juli 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 10 december 2005 gedetineerd. Hij verbleef in het PPC Scheveningen. Op 23 juni 2016 is hij overgeplaatst naar het PPC van het JC Zaanstad, waar een individueel regime geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is overgeplaatst omdat gesteld werd dat hij in het PPC Haaglanden nauwelijks vorderingen zou hebben gemaakt in zijn behandeling en dat hij vast zou lopen op de afdelingen. Klager kan zich daar niet in vinden en is van mening dat de behandelingen
goed verliepen. Blijkens het selectieadvies hebben zich in de drie maanden waarin klager in Scheveningen verbleef slechts drie incidenten voorgedaan naar aanleiding waarvan een disciplinaire straf of ordemaatregel is opgelegd. Klager is laatstelijk, op
29 mei 2016, in een individueel regime geplaatst in verband met een confrontatie met een medebewoner. Dat regime is weer opgeheven op 6 juni 2016 in verband met klagers positieve gedrag. Waar in de bestreden beslissing wordt gesproken over een fixatie
van klager op een vrouwelijk personeelslid, geldt dat dit volgens klager niet nader wordt onderbouwd. Klager begrijpt dan ook niet waar dit op slaat. Volgens klagers mening is zijn overplaatsing veeleer het gevolg van het grote aantal door hem
ingediende klachten. Anders dan in het selectieadvies is vermeld, is klager nimmer akkoord gegaan met dat advies. Klager is daarom van mening dat hij op onjuiste gronden is overgeplaatst. Die overplaatsing heeft voor klager grote gevolgen. Klager had
in
Scheveningen vertrouwen in de behandelend psycholoog. Daarnaast is het voor zijn dochter erg moeilijk hem met gebruik van openbaar vervoer, waarvan zij afhankelijk is, te bezoeken. Zij heeft klager tot 8 september slechts één keer kunnen bezoeken. Met
die omstandigheid is bij de bestreden beslissing geen rekening gehouden.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies van de directeur van het PPC Scheveningen komt naar voren dat klager nauwelijks vorderingen maakte in zijn behandeling aldaar en dat klager in verband met spanningen tussen hem en een medegedetineerde moest worden overgeplaatst
naar een andere afdeling. Daarbij werd ingeschat dat, indien klager en die medegedetineerde elkaar zouden treffen, dit op een handgemeen zou uitlopen. Op de afdeling waar klager vervolgens werd geplaatst, liep hij vast door spanningen en fixatie op een
vrouwelijk personeelslid. Uit het advies komt naar voren dat klager de oorzaak van zijn gedrag bij anderen legt. Door zijn houding en gedrag komt hij zeer regelmatig in situaties met medegedetineerden waardoor spanningen, conflicten en dreigende
situaties ontstaan. Gelet daarop adviseert de directeur klager over te plaatsen naar een ander PPC. Klager is daarop, ook in zijn eigen belang bij het maken van een nieuwe start en goede voortzetting van de behandeling, overgeplaatst naar het PPC van
het JC Zaanstad.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC Scheveningen is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In
het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een
regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
Klagers verblijf in een PPC staat in het kader van dit beroep niet ter discussie. Klager is het niet eens met de beslissing hem vanuit het PPC Scheveningen over te plaatsen naar het PPC van het JC Zaanstad. Uit de inlichtingen van de
selectiefunctionaris, waaronder begrepen het selectieadvies van de directeur van het PPC Scheveningen, wordt voldoende aannemelijk dat klager binnen het PPC Scheveningen is vastgelopen in zijn omgang en contacten met medegedetineerden en dat er amper
vorderingen worden gemaakt in klagers behandeling. Klager weerspreekt weliswaar deze berichtgeving maar onderbouwt die ontkenning onvoldoende. De beroepscommissie stelt vast dat klager en zijn advocaat niet betwisten dat sprake is geweest van
incidenten
en spanningen met anderen binnen de inrichting, dat klager binnen de inrichting daarover zijn beklag heeft gedaan en dat hij daarbij de term wantoestanden heeft gebruikt. De informatie dat klager zelf mede verantwoordelijk is voor de ontstane
spanningen
berust op meerdere bronnen.
De beroepscommissie constateert dat de kwestie van de gerapporteerde en door klager betwiste fixatie op een vrouwelijk personeelslid van de inrichting noch door de selectiefunctionaris, noch door klager voldoende is toegelicht om daarvan een indruk te
kunnen krijgen.
Deze constatering neemt evenwel niet weg dat de (overige) argumenten om klager over te plaatsen onder deze omstandigheden voldoende zwaarwegend zijn.

De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Hetgeen in beroep naar voren is gebracht omtrent de verminderde bezoekmogelijkheden voor klagers dochter is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Beperkingen in de bezoekmogelijkheden zijn inherent aan het ondergaan van detentie en
onvoldoende aannemelijk is dat klager in het JC Zaanstad in het geheel geen bezoek kan ontvangen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven