Nummer : 16/3374/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 10 oktober 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 3 oktober 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf
van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 3 oktober 2016 om 17.00 uur en eindigend op 10 oktober 2016 om 17.00 uur, wegens het in de verblijfsruimte aantreffen van een
USB-opslagkaartje met daarop pornografisch materiaal.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 3 oktober 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 7 oktober 2016. Klagers raadsvrouw, mr. E.A. Blok, is in de gelegenheid gesteld het verzoek schriftelijk
nader toe te lichten. De raadsvrouw heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1. De beoordeling
De voorzitter overweegt allereerst dat het verzoek niet kan zijn gericht tegen de beslissing van de directeur 5 oktober 2016, inhoudende verzoekers terugplaatsing naar het basisprogramma, omdat het verzoekschrift van eerdere datum is. Deze beslissing
zal daarom door de voorzitter hier verder buiten beschouwing worden gelaten.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Niet in het geding is de vraag of er al dan niet sprake was van contrabande. Het verzoek ziet met name op de omstandigheid dat de disciplinaire straf in strijd met de daarvoor geldende wettelijke bepalingen zou zijn opgelegd.
Uit het verslag komt naar voren dat aan verzoeker op 1 oktober 2016 verslag is aangezegd in verband met het aantreffen van contrabande. Hoewel daarbij wordt vermeld dat verzoeker toen ook zou zijn ingesloten, acht de voorzitter aannemelijk dat hier
sprake is van een kennelijke verschrijving omdat de directeur die insluiting weerspreekt en verzoeker daarover verder niet heeft geklaagd. Het voorval vond plaats op zaterdag 1 oktober 2016 omstreeks 18.00 uur. De directeur heeft verzoeker op maandag 3
oktober 2016 omstreeks 17.00 uur gehoord, waarna hij op dat verslag heeft beslist.
Op grond van het bepaalde in artikel 50, tweede lid, van de Pbw, beslist de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie moet onder ‘zo spoedig mogelijk’ in beginsel binnen 24 uur worden
verstaan. De directeur heeft het tijdsverloop tussen aanzeggen van het verslag en de afdoening daarvan (ongeveer 47 uur) willen verklaren door aan te voeren dat onderzoek diende te geschieden naar de aard van de op de USB-geheugenkaart opgeslagen
gegevens. De voorzitter acht die verklaring onvoldoende aannemelijk, te meer nu de verslaglegger al sprak over dat pornografische materiaal. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dergelijk onderzoek niet zodanig ingewikkeld dat dit de
overschrijding van de hiervoor genoemde termijn kan rechtvaardigen. Het verzoek komt daarom – nu de bestreden beslissing is genomen in strijd met de wet – voor toewijzing in aanmerking.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 oktober 2016.
secretaris voorzitter