nummer: 16/1664/TA
betreft: [klager] datum: 6 oktober 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
het hoofd van FPC De Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,
gericht tegen een uitspraak van 19 april 2016 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juli 2016, gehouden in Justitieel Centrum Zaanstad, is gehoord namens het hoofd namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], senior jurist.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de omstandigheid dat klager de laatste drieënhalve maand van 2015 te weinig ziektegeld uitbetaald heeft gekregen.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft aan klager een tegemoetkoming van € 205,= toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 23 september 2015 is in klagers behandelplan opgenomen dat twee uur per week dagbesteding is
geïndiceerd. Klager heeft pas op 9 januari 2016 beklag ingediend, zodat het beklag te laat is ingediend. Voorts is het hoofd van de inrichting van mening dat de beklagcommissie niet bevoegd is zich uit te laten over hetgeen in het behandelplan is
vermeld. Klager had volgens het hoofd van de inrichting dan ook niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard moeten worden. Bovendien wilde klager ook helemaal niet werken, dit volgt ook uit de wettelijke aantekeningen. Hierin is vermeld dat klager niet
deelneemt aan dagbesteding. Klager zou 28 uur moeten kunnen werken, maar dit kwam maar niet op gang. In juli 2015 is in overleg met klager daarom besloten dat hij drie uur per week aangepaste werkzaamheden zou verrichten en de overige 25 uur ziektegeld
kreeg uitbetaald. Tijdens de behandelbespreking op 7 september 2015 werd duidelijk dat klager ook de geïndiceerde drie uur dagbesteding niet verrichtte. De aangeboden vervangende dagbesteding wees hij af en ook aan andere oplossingen wilde hij niet
meewerken. De vanaf 23 september 2015 geïndiceerde twee uur betreft het gemiddeld aantal uren dat klager in de weken voorafgaand aan de behandelbespreking arbeid heeft verricht.
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Klagers klacht betreft het niet uitbetalen van ziektegeld over de laatste drieënhalve maand van 2015. Het beklag dateert van 9 januari 2016. Op grond van artikel 58, vijfde lid, Bvt moet het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de
verpleegde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verpleegde
in verzuim is geweest. Nu klager stelt dat bij hem onduidelijkheid bestond over de betaling van het ziektegeld, zal de beroepscommissie klager het voordeel van de twijfel geven. De beklagcommissie heeft klager dan ook terecht ontvangen in zijn klacht.
Ingevolge artikel 46, tweede lid, Bvt heeft een verpleegde recht op een vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden.
In de huisregels van de Pompestichting is in artikel 18.2. onder a. bepaald dat de omvang en de aard van de dagbesteding per patiënt wordt vastgesteld in een behandelbespreking. Onder e. is bepaald dat tijdens ziekte 70 procent van de geplande
dagbesteding en bijbehorende beloning wordt uitgekeerd. Indien het ziekteverzuim langer duurt wordt altijd gekeken naar vervangende dagbesteding.
In artikel 18.3. is bepaald dat de behandelcoördinator een indicatie geeft voor het aantal uren dagbesteding en de aard en het doel van de dagbesteding. In het behandelplan van de patiënt staan de behandeldoelen opgenomen. Daarin wordt ook de
dagbesteding opgenomen.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat tot 23 september 2015 een indicatie bestond voor 28 uur dagbesteding per week. Klager hield dit een periode vol, maar daarna niet meer. Klager stelde dat hij
vanwege zijn ziekte (ziekte van Crohn) niet kon werken. Niet weersproken is dat klager – zoals door het hoofd van de inrichting is gesteld – weigerde arbeid op zijn kamer te verrichten en ook andere voorstellen afwees. Na diverse gesprekken met klager
is halverwege juli 2015 in overleg met hem besloten dat hij drie uur per week aangepaste dagbesteding zou verrichten. Voor de overige 25 uur ontving klager ziektegeld. Volgens het hoofd van de inrichting bleek tijdens de behandelbespreking op 7
september 2015 echter dat klager de drie uur aangepaste dagbesteding ook niet verrichtte. In het behandelplan van 23 september 2015 is klager daarom geïndiceerd voor 2 uur dagbesteding per week en dienovereenkomstig beloond.
Voor zover klager stelt dat hij er niet van op de hoogte was dat per 23 september 2015 de geïndiceerde dagbesteding was teruggebracht naar twee uur en hij geen ziektegeld zou ontvangen voor meer uren, overweegt de beroepscommissie dat in het
behandelplan is vermeld dat het concept behandelplan met klager is besproken op 7 september 2016. Ook is daarin vermeld dat tussen klager en de behandelcoördinator overeenstemming is bereikt tot uitvoering van het behandelplan en het definitieve
behandelplan op 23 september 2015 aan klager is verstuurd. Naar het oordeel van de beroepscommissie had klager er dan ook van op de hoogte kunnen zijn dat de geïndiceerde dagbesteding per 23 september 2015 was teruggebracht naar twee uur per week. Nu
de
omvang van klagers dagbesteding per 23 september 2015 twee uur per week betrof en niet weersproken is dat klager dienovereenkomstig is beloond, zal het beroep van het hoofd van de inrichting dan ook gegrond worden verklaard. De uitspraak van de
beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op
6 oktober 2016.
secretaris voorzitter