Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1685/TA, 6 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1685/TA

betreft: [klager] datum: 6 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC De Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 10 mei 2016 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juli 2016, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad is gehoord namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], senior jurist.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Bij brief van 29 juli 2016 heeft klager de beroepscommissie verzocht mondeling of schriftelijk te mogen reageren op het beroep. Bij brief van 5 augustus 2016 is klager bericht dat het niet zonder meer duidelijk is dat het enkel aan klager is te wijten
dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het vervoer en zijn verzoek zijn standpunt schriftelijk nader toe te lichten, zal worden toegewezen. Op 12 augustus 2016 is een schriftelijke reactie van klager ontvangen. Een afschrift hiervan is aan het hoofd
van
de inrichting verzonden.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing klager voor 28 uur in plaats van 32 uur dagbesteding te indiceren, de omstandigheid dat dit niet in samenspraak met klager is gebeurd, en dat klager als gevolg daarvan minder vergoeding ontvangt.

De beklagcommissie heeft het beklag formeel en materieel gegrond verklaard en heeft aan klager een tegemoetkoming van € 159,80 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Per 1 januari 2016 is artikel 18 van de huisregels gewijzigd. In artikel 18.2.1. ‘Basisprincipes
dagbesteding’ is opgenomen dat de geschiktheid tot deelname, de aard en de omvang van de dagbesteding per patiënt wordt vastgesteld in elke behandelbespreking en tussentijds kan worden gewijzigd tijdens een multidisciplinair evaluatiemoment. Dit alles
wordt opgenomen in (een aanvulling op) het behandelplan. In art. 3.1. van de onderliggende beloningsregeling is opgenomen dat bij elke behandelbespreking door de behandelcoördinator in samenspraak met de patiënt en het behandelteam (en eventueel de
huisarts) ten aanzien van de patiënt dient te worden vastgesteld in hoeverre de patiënt in staat wordt geacht dagbestedingsactiviteiten te verrichten. In het behandelplan van 20 oktober 2015 was opgenomen dat klager 32 uur per week
dagbestedingsactiviteiten zou verrichten. Per 1 januari 2016 is voor klager een nieuwe indicatiestelling tot stand gekomen, vastgelegd in het behandelplan van 5 januari 2016. In het nieuwe behandelplan is 28 uur geïndiceerd (24 uur soos, vier uur
bewonersraad). Dat klager minder uren in de soos mag werken heeft te maken met zijn fysieke beperkingen, zijn inflexibele houding en zijn zeer matig begeleidbare instelling. Klager geeft slechts invulling aan de werkzaamheden op een manier waarvan hij
zelf vindt dat dat de juiste manier is. Als hij in een goede bui is, heeft hij een positieve invloed op medepatiënten. Medepatiënten mijden echter soms de soos door klagers lichaamsgeur en omdat klager bijna niets doet in de soos. Overwogen is klagers
werkzaamheden in de soos helemaal te stoppen, maar hiertoe is destijds niet besloten, omdat het werken in de soos goed is voor zijn lichaamsbeweging en ritme. Per 26 mei 2016 zijn klagers werkzaamheden in de soos overigens wel helemaal gestopt.
Dat ten aanzien van klager minder uur dagbesteding per week is geïndiceerd, is op behandelinhoudelijke redenen gestoeld en deze indicatie is binnen het multidisciplinair behandelteamverband zorgvuldig tot stand gekomen. Getracht is de indicatiestelling
in samenspraak met klager vast te stellen, maar met klager viel hier niet over te spreken. Een gesprek over de definitieve beslissing is hierdoor en door tijdsdruk in combinatie met de feestdagen niet gelukt. Omdat het vaststellen van klagers indicatie
niet volledig in samenspraak met hem heeft kunnen plaatsvinden en het gesprek met klager, zijn zorgmanager en zijn behandelcoördinator over de definitieve indicatiestelling pas op 13 januari 2016 heeft kunnen plaatsvinden, is klager alsnog met
terugwerkende kracht tot die datum beloond. Waarom de beklagcommissie aan klager voor de periode na 13 januari 2016 een tegemoetkoming heeft toegekend, is niet duidelijk.
De inrichting verzoekt primair klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag nu klager niet kan klagen over de inhoud van het behandelplan. Met betrekking tot de hoogte van de tegemoetkoming verzoekt de inrichting het beroep gegrond te
verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en de tegemoetkoming vast te laten stellen zoals voorgesteld in de beklagprocedure.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Volgens klager zijn er wel vervangende werkzaamheden. Klager heeft in het verleden in het zaaltje gewerkt. Toen
klager werd aangenomen voor de soos, was de inrichting op de hoogte van zijn fysieke beperkingen en van het feit dat hij last heeft van smetplekken. Dit vormde echter geen belemmering klager te laten werken in de soos. Klager is niet arbeidsongeschikt
verklaard door een arts en was derhalve in staat om volledig te werken. Klager verblijft sinds 4 juli 2016 in de locatie Zeeland van de Pompestichting. Hij werkt dertig uur per week en verricht daarnaast vier uur per week ‘bewonerszaken’. Klager
begrijpt niet waarom dit in de locatie Vught anders was. Klager verzoekt de uitspraak van de beklagcommissie niet te vernietigen en de tegemoetkoming te handhaven.

3. De beoordeling
Klager klaagt dat het aantal uren dagbesteding is gewijzigd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat in het behandelplan van 20 oktober 2015 een indicatiestelling voor dagbestedingsactiviteiten voor 32 uur per week was opgenomen. In het
behandelplan van 5 januari 2016 is dit gewijzigd naar 28 uur per week. Volgens het hoofd van de inrichting is klager per 1 januari 2016 wekelijks vier uren minder in de gelegenheid gesteld om dagbesteding te verrichten dan voorheen.

In de huisregels van de Pompestichting van januari 2016 is in artikel 18.2.1 ‘Basisprincipes dagbesteding’ onder a. bepaald dat de geschiktheid tot deelname, de aard en de omvang van de dagbesteding per patiënt wordt vastgesteld in elke
behandelbespreking en tussentijds kan worden gewijzigd tijdens een multidisciplinair evaluatiemoment en dit alles telkens wordt opgenomen in (een aanvulling op) het behandelingsplan.

In de beloningsregeling dagbesteding is onder 3.1. bepaald dat bij elke behandelbespreking (ook tijdens de assessmentfase) door de behandelcoördinator in samenspraak met de patiënt en het behandelteam, en indien er sprake is van een somatische
aandoening ook met de huisarts, ten aanzien van de patiënt vastgesteld dient te worden in hoeverre de patiënt in staat wordt geacht dagbestedingsactiviteiten te verrichten.

Klager klaagt er in de kern over dat het aantal uren dagbestedingsactiviteiten is verminderd van 32 naar 28 uur. Nu vast staat dat het aantal uur dagbestedingsactiviteiten dat is geïndiceerd, is gestoeld op behandelinhoudelijke gronden en in klagers
behandelplan is opgenomen, is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van een voor beklag vatbare beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt.
Om die reden kan niet worden toegekomen aan beoordeling van de vraag of de bedoelde indicatiestelling volgens de juiste procedure is verlopen en inhoudelijk juist is.

Het beroep van het hoofd van de inrichting zal dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op
6 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven