Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2253/GA en 16/2643/GA, 6 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:06-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2253/GA en 16/2643/GA

betreft: [klager] datum: 6 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. N.C.E.C. Luns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de beslissingen van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle van 30 juni en 26 juli 2016.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. N.C.E.C. Luns. De directeur van de p.i. Zwolle heeft schriftelijk laten weten verhinderd te
zijn ter zitting te verschijnen. Op 13 september 2016 is van de directeur nadere informatie ontvangen. Deze is toegezonden aan klager en zijn raadsvrouw.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
Het beroep betreft de beslissingen van de directeur van 30 juni en 26 juli 2016 inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling).

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergeven – toegelicht.
A-dwangbehandeling is toegestaan als uiterste redmiddel. Klagers toestand is niet dusdanig dat dit een a-dwangbehandeling rechtvaardigt. De verklaringen zijn niet ondertekend. Gelet op het ingrijpende karakter van de beslissing dient de termijn van de
a-dwangbehandeling zo kort mogelijk te zijn. De beslissing de a-dwangbehandeling op te leggen voor de maximale termijn van drie maanden is niet met redenen omkleed. Klagers toestand rechtvaardigt geen maximale termijn.
Klager heeft al driemaal dwangmedicatie toegediend gekregen. Klager vindt de medicatie niet nodig. Hij weet niet wat de medicatie met hem doet. Hij heeft alleen negatieve symptomen en geen psychose. Klager kan zich dus niet verenigen met de gestelde
diagnose. Hij ontkent dat er sprake is van een psychotisch toestandsbeeld. Er is geen sprake van gevaar. Op 31 augustus 2016 wordt klagers strafzaak behandeld. Klagers raadsvrouw verwacht een artikel 37 Sr plaatsing.
Klager heeft continu de drang om te bewegen, hij heeft geen rust. Klager dacht dat hij werd aangevallen. Hij was verward en voelde zich boos. Hij praat veel tegen zichzelf. Klager vindt het geen probleem als de beroepscommissie beschikt over klagers
behandelplan.

De directeur heeft de bestreden beslissingen als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is op 25 mei 2016 geplaatst op het PPC van de p.i. Zwolle. Hij is direct erg achterdochtig en afwerend in contact en heeft een zeer lage drempel voor
agressieve impulsdoorbraken. Er is sprake van bizarre wanen, akoestische en visuele hallucinaties. Klager is vaak geladen en zeer onvoorspelbaar in contact. Er is geen sprake van ziektebesef. Op 16 juni 2016 heeft klager een incident veroorzaakt
(agressie tegen het personeel). Klager sprong op van zijn stoel, vloog op een personeelslid af en schreeuwde: “Ik zie engelen in je ogen ... dood, dood!”. Het personeelslid moest klager meerdere malen wegduwen om de cel te kunnen verlaten. Klager weigert
sinds de opname het aangeboden antipsychoticum. Er is sprake van een ernstig paranoid-psychotisch toestandsbeeld, passend bij een psychotische stoornis. Hij wordt meteen boos, psychomotorisch onrustig en maakt psychotische, agressieve uitlatingen
zoals:
“stuur die psychiater hier maar naartoe, dan zal ik hem die medicatie voorschrijven”. Klager kan ook bizar gedrag vertonen, zoals fruit uit de kliko eten en zijn oren dichtstoppen met proppen papier. Hij vertoont een zeer onvoorspelbaar gedrag,
waarschijnlijk voortvloeiend uit zijn psychotische belevingen. Sinds de opname is het toestandsbeeld niet veranderd, zelfs zien we een toename van de mate van agressie. Klager heeft tijdens zijn opname een individueel programma aangeboden gekregen. Bij
oplopende stress heeft hij time-out plaatsingen gehad, alsmede plaatsingen in de isoleerruimte.
Klager heeft geen toestemming verleend voor het overleggen van het behandelplan.
Gezien de ernst van het psychotisch toestandsbeeld is de dwangbehandeling noodzakelijk omdat verzoeker geladen, onberekenbaar en boos is. Er dreigt ernstig gevaar voor verzoeker zelf, maar ook voor anderen zoals medegedetineerden en het personeel,
zolang het psychotisch toestandsbeeld niet met medicatie afgewend kan worden. Omdat het ziektebesef en inzicht ontbreekt, ligt het niet in de verwachting dat het toestandsbeeld zal opklaren zonder medicatie. De antipsychotica zullen een positief effect
hebben op de dreigende agressie, agitatie en vijandigheid van klager. Er is een causaal verband tussen het gevaar en de stoornis.

3. De beoordeling
Per beslissing van 30 juni 2016 heeft de directeur besloten tot het toepassen van a- dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw. De schriftelijke mededeling vermeldt als ingangsdatum van de a-dwangbehandeling 24 juni
2016. De beroepscommissie is van oordeel dat het systeem van de wet zich ertegen verzet dat aan het toepassen van a-dwangbehandeling terugwerkende kracht wordt verleend. In de Pbw en de daarop gebaseerde Penitentiaire maatregel zijn enkele procedurele
stappen opgenomen die verband houden met de hoor- en informatieplicht van de directeur en die, teneinde een zorgvuldige besluitvorming te waarborgen, in de gegeven volgorde moeten worden doorlopen. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard en
de beslissing van de directeur van 30 juni 2016 zal worden vernietigd. Nu aan de tenuitvoerlegging van de beslissing reeds schorsende werking was verleend door de uitspraak van de schorsingsvoorzitter in RSJ 8 juli 2016, 16/2252/SGA
(herstelbeslissing),
zijn er geen termen aanwezig klager in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming.

Op 26 juli 2016 heeft de directeur andermaal besloten tot het toepassen van a-dwangbehandeling. Met betrekking tot het hiertegen ingestelde beroep overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de stukken komt naar voren dat bij klager sprake is van een
psychotisch toestandsbeeld met veel waansystemen, geen ziekte-inzicht en forse agitatie. Deze indruk is tijdens de zitting van de beroepscommissie bevestigd. De psychotische stoornis heeft in het recente verleden tot agressie tegen het personeel geleid
en was eerder de aanleiding tot het geweldsdelict, waarvoor klager is gedetineerd. Zijn verbale agressie en niet-aanspreekbaarheid passen bij de immer sluipende gevaarzetting. Ook voor klager zelf bestaat het grote risico dat hij zonder
anti-psychotische medicatie maatschappelijk ten gronde zal gaan.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is er sprake van een causaal verband tussen voornoemde stoornis en het gevaar dat deze stoornis teweeg kan brengen. Gelet op het beschreven toestandsbeeld is tevens aannemelijk dat zonder een medicamenteuze
behandeling het gevaar dat de stoornis doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De besluitvorming van de directeur voldoet verder aan de daaraan te stellen procedurele eisen. In het bijzonder volgt uit het behandelplan
dat de toediening van dwangmedicatie als onderdeel van de behandeling is opgenomen. Met klager zijn gesprekken gevoerd om hem te bewegen vrijwillig mee te werken aan een medicamenteus behandeltraject. Alles overziende voldoet de bestreden beslissing
aan
de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover betrekking hebbend op de beslissing van 30 juni 2016 gegrond en vernietigt deze beslissing.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Zij verklaart het beroep voor zover betrekking hebbend op de beslissing van 26 juli 2016 ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 6 oktober 2016

secretaris voorzitter

Naar boven