Nummer : 16/2516/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 22 juli 2016
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 18 juli 2016, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 18 juli 2016 om 09.30 uur en eindigend op 23 juli 2017 om 09.30 uur, wegens een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik
van softdrugs (cannabis).
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 19 juli 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 21 juli 2016.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker, na zijn binnenkomst in de inrichting, drie keer een urinecontrole heeft ondergaan en dat de uitslag daarvan telkens een waarde had van meer dan 1000 ug/l. De eerste urinecontrole, de
zogenaamde inkomsten-urinecontrole, vond plaats op 20 juni 2016, de hier aan de orde zijnde urinecontrole vond plaats op 11 juli 2016. Volgens de directeur is het zeer onwaarschijnlijk dat er sprake is van afbouw omdat de medewerker van het
laboratorium
dat de urine heeft onderzocht dit heeft verklaard.
De voorzitter volgt deze verklaring van de directeur niet. De beroepscommissie heeft in haar uitspraken hierover aangegeven dat in gevallen waarin de vraag aan de orde is of er al dan niet sprake is van afbouw van cannabinoïden, een eenduidig antwoord
daarover niet kan worden gegeven door de enkele beoordeling van de hoeveelheid aangetroffen cannabinoïden, zulks omdat de halfwaardetijd daarvan onvoldoende nauwkeurig kan worden bepaald. Om die reden dient, bij de beoordeling van de vraag of er sprake
is van afbouw, gebruik te worden gemaakt van de zogenaamde cannabinoïde/kreatinine-ratio.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt – naar het voorlopig oordeel van de
voorzitter – niet aannemelijk dat de directeur bij zijn beslissing rekening heeft gehouden met die hiervoor genoemde ratio. Daarmee staat onvoldoende vast dat er geen sprake was van afbouw maar van bijgebruik van softdrugs en moet de bestreden
beslissing van de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het verzoek moet daarom worden toegewezen
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juli 2016.
secretaris voorzitter