Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2276/GB, 7 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2276/GB

betreft: [klager] datum: 7 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], [1966], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 oktober 2002 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te Amsterdam, op 12 december 2002 door een plaatsvervangend lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 18 maart 2000 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. Torentijd. Op 20 april 2000 is hij overgeplaatst naar het h.v.b. van de EBI. Bij beslissing van 21 oktober 2002 is klagers verblijf aldaar laatstelijk verlengd.

3. De standpunten
3.1. Klagers raadsman verklaarde, zakelijk weergegeven, als volgt.
De (verlengings-)beslissing een gedetineerde in de EBI te laten verblijven is een zware maatregel. Klager verblijft hier inmiddels tweeëneenhalf jaar. Dit is een gemiddelde verblijfsduur. Klager wordt zeer gedateerde informatiebetreffende ontvluchtingpogingen tegengeworpen. Verder is de beslissing gebaseerd op de tekst op een ansichtkaart die een andere gedetineerde hem heeft gezonden en enkele uitlatingen die klager gedaan zou hebben. Actuele en concreteinformatie die het vermoeden van reëel vluchtgevaar bevestigen, is niet voorhanden. Veeleer bestaat de indruk dat enkel het maatschappelijk risico dat een eventuele ontvluchting met zich brengt aan de beslissing ten grondslag ligt.
Klager gedraagt zich goed binnen de inrichting. Opmerking verdient dat hij een keer een sleutelbos en een pieper van een PIW-er heeft gevonden en meteen aan het personeel van de inrichting heeft overhandigd. Het bevreemdt dat klagerzijn vader, die wordt aangemerkt als leider van een criminele organisatie, wekelijks en niet achter glas op bezoek krijgt. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar, waartegen beroep in cassatie is ingesteld. Er zijnechter meerdere gedetineerden die lange gevangenisstraffen moeten uitzitten. Op enig moment dient er een omslagpunt te zijn en dient klager naar een normale (goed) beveiligde inrichting te worden overgebracht. Gelet op vorenstaandezou dat moment nu zijn aangebroken.

Klager verklaarde, zakelijk weergegeven, als volgt.
De feiten die hem worden tegengeworpen berusten voor het merendeel uit onwaarheden. Zo is hij geen lid van een criminele organisatie waar zijn vader de leider van zou zijn; evenmin is zijn vader leider of lid van enige crimineleorganisatie.
Voor de ontvluchtingpoging uit 1992 en 1993 heeft hij al eerder in de EBI gezeten en daar is hij ook weer weggeplaatst.
Hij heeft nooit gezegd dat hij een Joegoslaaf om het leven gebracht heeft, dat zijn vermoedens van de politie.
De persoon die de drie Hells Angels gedood heeft is geen vriend van hem, slechts een kennis. Deze man verblijft overigens in een andere inrichting.
De gedetineerde die hem de kaart gestuurd heeft, heeft klager tweemaal ontmoet. Verder heeft hij geen contact met hem.
Klager heeft nooit gezegd dat hij de plek in de EBI verdiend zou hebben.
Wat de vroegere ontsnapping uit Sittard betreft, de gedetineerde die daar bij betrokken was kent klager in het geheel niet. Overigens verbleef klager ten tijde van die ontsnapping in Maastricht.
Klager heeft eenmaal op klassieke wijze, d.m.v. het doorzagen van een tralie, willen ontsnappen. De twee Colombianen die buiten de inrichting werden aangehouden hadden daarmee niets te maken.
Als klager een straf krijgt opgelegd, zal hij die ondergaan. Zijn familie en vrienden wonen in Nederland, hij heeft er geen belang bij buiten Nederland onder te duiken.

3.2. In het selectievoorstel d.d. 4 oktober 2002 van de directeur van de EBI wordt geadviseerd het verblijf van klager in de EBI te continueren. Er zijn geen veranderingen opgetreden met betrekking tot de redenen die hebbengeleid tot zijn plaatsing. Een eventuele ontvluchting blijft maatschappelijk volstrekt onaanvaardbaar, gelet op het gepleegde en zeer geruchtmakend delict en het feit dat hem een gevangenisstraf van 20 jaar is opgelegd, waartegenhij beroep in cassatie heeft ingesteld.

3.3. De selectiefunctionaris heeft klager op 10 oktober 2002 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord omtrent het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI. Klager heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat uit de beschikbare informatie blijkt dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Dit is gebaseerd op het zeer ernstige delict voor het plegen waarvan klager tot 20jaar gevangenisstraf is veroordeeld en diverse incidenten in 1993 en 2000 die duiden op ontvluchtingvoornemens bij klager.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Uit de stukken is gebleken dat klager ervan wordt verdacht lid te zijn van een criminele organisatie met contacten in binnen- en buitenland. Hij wordt gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk op basis van pogingen tot ontvluchtingtijdens eerdere detenties. Zo heeft hij in 1993 geprobeerd de tralies van zijn cel door te zagen. Ook is hij in 1993 overgebracht naar een Haags ziekenhuis, alwaar bleek dat hij een blindedarmontsteking gesimuleerd had, vermoedelijkteneinde tijdens het vervoer bevrijd te worden.
Klager wordt voorts gekwalificeerd als vuurwapengevaarlijk. Hij heeft aangegeven een ‘Yoego’ om het leven gebracht te hebben. Voorts heeft een vriend (die in 1993 d.m.v. gijzeling gepoogd had te ontvluchten) hem in 2000 een kaartgestuurd met de tekst dat hij tegen de tijd dat het nodig was wel contact met klagers vader zou opnemen. Tot slot zou klager hebben aangegeven niets meer verliezen te hebben.
De beroepscommissie komt, de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat thans nog in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en eenonaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake door en namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De beroepscommissie concludeert dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie a. en komt tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen vooralsnog niet in strijd ismet de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 januari 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven