nummer: 16/1195/GA
betreft: [klager] datum: 26 september 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.C. Polat, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 1 april 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 augustus 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, heeft de behandeling van het beroep plaatsgehad. Klagers raadsman is niet ter zitting verschenen.
Hoewel klager gebruik heeft gemaakt van het vervoer naar de zitting, wenste hij geen gebruik te maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De directeur heeft op 19 augustus 2016 schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te
verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het gebruik van fysiek geweld jegens een medegedetineerde.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager heeft bij terugkomst van het luchtmoment een woordenwisseling met een medegedetineerde gehad. Er heeft wat geduw en getrek over en weer
plaatsgevonden. Klager betwist dat hij de medegedetineerde fysiek heeft aangevallen en/of heeft geslagen. Dit blijkt ook niet uit het schriftelijk verslag. Niet duidelijk is wie welk aandeel heeft gehad, noch of klager de agressor is geweest. Er is te
weinig onderzoek gedaan naar het incident. Klager betwist ook dat hij zich na tussenkomst van het personeel bleef verzetten en dat hij verbaal dreigend is geweest. De beslissing om klager zwaarder te straffen dan de medegedetineerde is onredelijk en
onbillijk. De disciplinaire straf is disproportioneel.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld. In de schriftelijke mededeling van
de disciplinaire straf is vermeld dat klager tijdens het horen aan de directeur heeft bevestigd dat hij fysiek geweld jegens een medegedetineerde heeft gebruikt. Klager heeft dit niet betwist. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie
voldoende aannemelijk geworden dat klager fysiek geweld jegens een medegedetineerde heeft gebruikt. De beslissing van de directeur tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf kan derhalve niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, prof. dr. F. Boer en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 26 september 2016
secretaris voorzitter