Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2173/GB, 29 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2173/GB

Betreft: [Klager] datum: 29 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.C. Polat, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 juni 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van een andere penitentiaire inrichting (p.i.) in de regio Lelystad/Amsterdam, afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 juli 2010 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Ter Apel, een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen als bedoeld in artikel 20b, tweede lid onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en
overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager stelt zich op het standpunt dat de selectiefunctionaris onvoldoende rekening heeft gehouden met klagers persoonlijke belangen en bijzondere omstandigheden. Een eerder verzoek tot
overplaatsing van klager vanuit de p.i. Ter Apel naar de p.i. Lelystad is toegewezen. Dit verzoek werd ondersteund door een bij de p.i. Ter Apel werkzame GZ-psycholoog. Op 8 juli 2015 is klager – na een incident in de p.i. Lelystad waarbij klager
tweemaal een medegedetineerde bij de keel zou hebben gegrepen – teruggeplaatst naar de p.i. Ter Apel. Het voorgaande mag volgens klager geen rol spelen bij de beslissing op zijn huidige verzoek tot overplaatsing, daar sinds voornoemd incident drie
jaren
zijn verstreken en klager van zijn fouten geleerd heeft en spijt heeft. Bovendien was voornoemd incident het enige incident dat heeft plaatsgevonden, en is niet waarschijnlijk dat klager de medegedetineerde met wie hij onmin had, zal tegenkomen in de
p.i. Lelystad. Klager heeft sinds zijn terugplaatsing naar de p.i. Ter Apel geen bezoek meer ontvangen van zijn vrouw en dochters, daar zij over onvoldoende (financiële) middelen beschikken om de reis van Amsterdam naar Ter Apel (van ongeveer 225
kilometer) af te leggen. De hierdoor ontstane situatie is nadelig voor de geestelijke gezondheid van zowel klager als van zijn gezin. Verwezen wordt naar RSJ 7 juni 2012, 12/0710/GB, waarin is bepaald dat afgeweken kan worden van plaatsing in een
inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden. Klagers einddatum ligt nog ver weg en een mogelijke uitzetting is nog niet in zicht. Volgens klagers GZ-psycholoog is zijn situatie
vergelijkbaar met die van drie jaar geleden en is het voor klager beter zijn detentie dichter bij zijn familie uit te zitten. Klager zal – uit angst voor represailles daar – geen gebruik maken van de zogenaamde terugkeerregeling. Volgens klager is
sprake van voldoende zwaarwegende omstandigheden die een overplaatsing rechtvaardigen, gelet op de duur van zijn detentie, de onmogelijkheid van contact met zijn familie, de psychische problematiek van klager en zijn gezin en de leeftijd van zijn
kinderen, van wie één minderjarig is. Hij meent dat hem als gevolg van de afwijzing van zijn verzoek tot overplaatsing het fundamentele recht op ‘family life’ in de zin van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM) wordt onthouden. Namens klager is daarenboven verzocht de zaak mondeling te behandelen, gelet op het uitgangspunt van artikel 6 van het EVRM dat strafzaken en aan strafrecht gerelateerde zaken mondeling worden behandeld.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Ingevolge artikel 20b, tweede lid onder a van de Regeling is de p.i. Ter Apel speciaal aangewezen voor de opvang van strafrechtelijk gedetineerde
vreemdelingen.
Klager behoort tot deze doelgroep. Bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kan op dit plaatsingsbeleid een uitzondering worden gemaakt. Klager heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De
directeur van de p.i. Ter Apel adviseert in zijn selectieadvies van 10 juni 2016 negatief over klagers verzoek tot overplaatsing. Nu klager in de gelegenheid wordt gesteld te skypen met de familieleden die hem niet kunnen bezoeken, is van een schending
van het recht op ‘family life’ geen sprake.

4. De beoordeling
4.1. Namens klager is verzocht de zaak mondeling te behandelen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Van een schending van artikel 6 van het EVRM door de
wijze waarop het beroep wordt behandeld, is geen sprake, daar aan de eisen die artikel 6 van het EVRM aan een procedure verbindt, mede in het licht van artikel 73, vierde lid onder a, van de Pbw, is voldaan.

4.2. De p.i. Ter Apel is ingevolge artikel 20b, tweede lid onder a, van de Regeling een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.3. Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Ingevolge artikel 20b van de Regeling worden vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland meer hebben, in
beginsel in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen geplaatst.

4.4. De beroepscommissie stelt voorop dat zij op 12 februari 2016 reeds uitspraak heeft gedaan in een zaak van klager, waarin de selectiefunctionaris eenzelfde verzoek tot overplaatsing heeft afgewezen. Verwezen wordt naar RSJ 12 februari 2016,
15/4121/GB, waarin de beroepscommissie heeft overwogen dat de door klager aangevoerde bijzondere omstandigheden onvoldoende zwaarwegend waren om af te wijken van de standaardplaatsing in de p.i. Ter Apel. De beroepscommissie nam daarbij in aanmerking
dat een eerdere overplaatsing na een ernstig incident waarbij klager was betrokken, is teruggedraaid. Voorts is overwogen dat bezoekproblemen inherent zijn aan het ondergaan van detentie. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die thans tot een
ander oordeel kunnen leiden. Bovendien is klager de gelegenheid geboden te skypen met familieleden die niet in staat zijn hem te bezoeken. Om die redenen kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 29 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven