Nummer : 16/2980/STA
Betreft : [verzoeker] datum: 30 augustus 2016
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. S. Marjanovic, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder de inrichting te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting van 25 augustus 2016, inhoudende
tijdelijke intrekking van het transmuraal verlof wegens overtreding van een verlofvoorwaarde.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 26 augustus 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 9 augustus 2016.
1. De standpunten
Verzoeker heeft zijn verzoek als volgt toegelicht.
Zijn transmuraal verlof is ten onrechte op 25 augustus 2016 ingetrokken. Verzoeker heeft op 24 augustus 2016 de inrichting gemeld dat hij ten onrechte op 24 augustus 2016 in een winkel is aangehouden op verdenking van diefstal. Diezelfde dag heeft de
officier van justitie bericht dat de zaak tegen verzoeker is geseponeerd omdat verzoeker diefstal ontkent en niet bewezen kan worden dat verzoeker zich aan winkeldiefstal schuldig heeft gemaakt. Om die reden was ten tijde van de bestreden beslissing
geen sprake meer van een verdenking. Verzoeker heeft vernomen dat de inrichting de situatie heeft gemeld bij het ministerie van Veiligheid en Justitie en dat de zaak op 6 september 2016 door het AVt zal worden behandeld. Dit is onvoldoende grond om de
intrekking van het verlof langer te laten voortduren. Verzoeker heeft al lange tijd zonder problemen transmuraal verlof, waarbij hij buiten de inrichting woont en werkt. Verzoeker heeft er daarom belang bij dat hij zijn leven buiten zo spoedig mogelijk
weer kan oppakken. Bovendien heeft verzoekers moeder op 22 augustus 2016 een herseninfarct gehad en heeft verzoeker op 24 augustus 2016 vernomen dat zijn schoonzus onverwachts en op zeer jonge leeftijd is overleden. Verzoeker wenst zijn familie tot
steun te zijn, wat niet mogelijk is nu hij in de inrichting verblijft.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
Verzoeker is op 24 augustus 2016 door een beveiliger van een supermarkt aangehouden op verdenking van het stelen van een broodje, terwijl verzoeker zich van geen kwaad bewust was en bleek dat hij vergeten was het broodje, dat onder zijn boodschappentas
lag, af te rekenen. De supermarkt heeft volgens protocol aangifte bij de politie gedaan. Nog diezelfde dag is de aangifte door het arrondissementsparket Midden-Nederland in behandeling genomen en is de zaak wegens onvoldoende bewijs geseponeerd. Daar
verzoeker is aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de verlofmachtiging van rechtswege vervallen. Het hoofd van de inrichting heeft hierin geen beslissingsbevoegdheid. Om die reden is verzoeker
teruggeplaatst in de inrichting. Deze gang van zaken wordt betreurd, maar is conform de geldende regelgeving. Op 29 augustus 2016 is een aanvraag voor een nieuwe machtiging verlof bij het ministerie ingediend met het verzoek deze aanvraag zo snel als
mogelijk is te behandelen.
2. De beoordeling
Op grond van artikel 53, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) vervalt een verlofmachtiging van rechtswege, voor zover hier van belang, zodra het openbaar ministerie aan het hoofd van de tbs-inrichting meldt dat de ter
beschikking gestelde wordt aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, begaan tijdens de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Als aangifte van een
strafbaar feit is gedaan door het hoofd van de inrichting, wordt het verlof terstond door het hoofd van de inrichting ingetrokken. Het hoofd van de inrichting verleent geen verlof tot aan de hierboven vermelde mededeling van het openbaar ministerie.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan uit de thans beschikbare gegevens worden opgemaakt dat op 24 augustus 2016 door een beveiliger van een winkel bij de politie aangifte van winkeldiefstal door verzoeker is gedaan, dat diezelfde dag het
openbaar ministerie de aangifte tegen verzoeker in behandeling heeft genomen en de zaak heeft geseponeerd wegens onvoldoende bewijs, welk sepot heeft plaatsgevonden zonder dat de inrichting tot aangifte van een strafbaar feit is overgegaan en behoefde
over te gaan. Aldus is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen sprake van de in artikel 53, tweede lid sub 2, Rvt bedoelde melding door het openbaar ministerie aan het hoofd van de inrichting dat verzoeker wordt aangemerkt als verdachte van
een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Zodoende is naar zijn voorlopig oordeel evenmin sprake van het van rechtswege vervallen van de verlofmachtiging.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing van 25 augustus 2016 tot het intrekken van het transmuraal verlof in strijd is met de wet dan wel zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van die
beslissing van het hoofd van de inrichting. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter ontbreekt de rechtsgrond voor het intrekken van de verlofmachtiging, terwijl de intrekking tevens gelet op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verzoeker
zodanig onredelijk of onbillijk is dat een spoedeisend belang noopt tot schorsing van de beslissing van het hoofd van de inrichting. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. De tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting moet
derhalve worden geschorst, in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de inrichting in afwachting van de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door mr. N. Jörg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 augustus 2016.
secretaris voorzitter