Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0095/GA, 19 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/95/GA

betreft: [klager] datum: 19 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 januari 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp en mevrouw [...], juridisch medewerker bij de locatie Sittard.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – zo begrijpt de beroepscommissie - het insluiten tijdens de voor de arbeid bestemde tijd, terwijl klager arbeidsongeschikt is verklaard en hij door dat insluiten langer ingesloten is dan 24 uur.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft steeds periodes van meer dan 24 uur achtereen ingesloten gezeten. Dat betekent ook dat klager in die tijd niet heeft mogen luchten. Gelet op de aard van die activiteit moet er sprake zijn geweest van een beslissing van de directeur om
klager in te sluiten. Hij was arbeidsongeschikt en werd tijdens de voor de arbeidstijd bestemde tijd ingesloten. Klager zou daarom ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag. Volgens klager gebeurde een en ander gedurende meerdere weken;
klager
meent dat het vier weken waren.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager staat in de inrichting als arbeidsongeschikt geregistreerd. Arbeidsongeschikte gedetineerden worden tijdens de voor de arbeid bestemde tijd ingesloten. Voor zover het de directeur bekend is, heeft klager aan de andere (gemeenschappelijke)
activiteiten deel kunnen nemen. Op zich is het mogelijk dat een gedetineerde langere tijd aaneengesloten ingesloten wordt. Dat is bijvoorbeeld het geval als op de eerste dag in de middag arbeid moet/kan worden verricht en de volgende dag in de
ochtenduren. In het huis van bewaring geldt geen arbeidsverplichting, hetgeen betekent dat, indien een gedetineerde niet deelneemt aan de arbeid, hij gedurende de voor de arbeid bestemde tijd wordt ingesloten. Opgemerkt moet worden dat in de gevangenis
in dit soort gevallen- hier geldt immers een arbeidsverplichting- een vervangende activiteit aangeboden wordt aan gedetineerden die niet aan de arbeid kunnen deelnemen. Binnen het huis van bewaring is men bezig dit soort arbeidsvervangende programma’s
eveneens aan te kunnen bieden.

3. De beoordeling
Gedetineerden kunnen worden verplicht zich in hun verblijfsruimte op te houden gedurende activiteiten waaraan zij niet deelnemen. Deze regel impliceert dat gedetineerden die niet aan de activiteit arbeid deelnemen, mogen worden ingesloten. Volgens
vaste
jurisprudentie van de beroepscommissie geldt deze regel niet voor gedetineerden die door structurele omstandigheden in hun persoon gelegen, zoals bijvoorbeeld langdurige of permanente arbeidsongeschiktheid, niet aan de arbeid kunnen deelnemen. De
directeur heeft dan de inspanningsverplichting gedetineerden die structureel niet aan arbeid kunnen deelnemen niet alleen in staat te stellen zich gedurende de arbeidsuren buiten hun verblijfsruimte op te houden, maar hen in deze periode ook zoveel
mogelijk een vervangend programma aan te bieden. Zie hiervoor bijvoorbeeld RSJ 2 februari 2015, 14/3586/GA.

Onweersproken is dat klager (structureel) arbeidsongeschikt is en dat hij op zich deel wenst te nemen aan de arbeid. De omstandigheid dat klager in een huis van bewaring (h.v.b.) verblijft waar geen arbeidsverplichting geldt, maakt dat, nu klager zich
bereid heeft verklaard arbeid te verrichten, de directeur aan klager een (arbeid)vervangend programma moet aanbieden.

De beslissing om dit niet doen is daarom genomen in strijd met het beginsel van minimale beperkingen als bedoeld in het vierde lid van artikel 2 van de Pbw. De uitspraak van de beklagrechter kan daarom niet in stand blijven. Klager dient alsnog
ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag en dat beklag moet alsnog gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 19 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven