Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0144/GA, 18 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/144/GA

betreft: [klager] datum: 18 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 december 2015 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 juli 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn klagers raadsman, mr. L.C. de Lange, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting, en [...], afdelingshoofd van de BPG van de p.i. Vught, gehoord.
Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de Raad.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 18 september 2015 tot oplegging van een aantal toezichtmaatregelen voor de duur van drie maanden, in verband met klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/ maatschappelijk risico (GVM-lijst)
met
het profiel ‘hoog’ (VU-2015-1746).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. Klager heeft zijn telefoonkaart uitgeleend aan een medegedetineerde die geen beltegoed meer had. Hij wilde de
medegedetineerde helpen. Klager was zich ervan bewust dat het door de medegedetineerde te voeren telefoongesprek automatisch wordt opgenomen en dat dit gesprek zou kunnen worden teruggeluisterd. Klager gebruikt nooit telefoonkaarten van anderen; hij
belt altijd met zijn eigen telefoonkaart. Klager had met het uitlenen van de telefoonkaart niet het doel om het toezicht te omzeilen. Bovendien zijn de toezichtmaatregelen die klager zou hebben omzeild bij uitspraak van 17 september 2015, RSJ
15/3033/SGA, geschorst tot het moment dat op het onderliggende klacht is beslist. De beklagcommissie heeft de klacht gegrond verklaard. Dat klager op zoek zou zijn naar mazen in de beveiliging is een speculatie. Het is klager niet verboden zijn
telefoonkaart uit te lenen. Er is te weinig bijgekomen om (wederom) toezichtmaatregelen op te leggen. Klager is voorafgaand aan de bestreden beslissing niet gehoord. Ook heeft de directeur geen belangenafweging gemaakt.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Gedetineerden hebben een telefoonkaart met een uniek nummer. Zij hebben daarnaast een belcode waarmee zij de
telefoonkaart kunnen opladen. Klager heeft een medegedetineerde op 15 september 2015 met zijn telefoonkaart laten bellen zonder het personeel daarvan op de hoogte te stellen. De telefoontijden van klager worden doorgegeven opdat zijn telefoongesprekken
worden afgeluisterd. Klager heeft het toezicht, bestaande uit het afluisteren van telefoongesprekken, dan ook omzeild. In de huisregels is vermeld dat telefoonkaarten niet mogen worden uitgeleend. Als klager niet op de GVM-lijst had gestaan dan was hem
waarschijnlijk een waarschuwing gegeven en was hem, bij herhaling, een sanctie opgelegd. De directeur kan zich niet vinden in het door klagers raadsman gebruikte woord speculatie. De directeur zou eerder spreken van risicotaxatie. De
toezichtmaatregelen
zijn opgelegd op basis van de GRIP-rapporten van 27 en 29 juli 2015 en het feit dat klager op 15 september 2015 een andere gedetineerde met zijn telefoonkaart heeft laten bellen. Klager is voorafgaand aan de bestreden beslissing gehoord.

3. De beoordeling
De directeur kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst
toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Uit de stukken leidt de beroepscommissie af dat de directeur bovengenoemde
belangenafweging heeft gemaakt. Voorts acht de beroepscommissie op grond van de stukken aannemelijk geworden dat klager voorafgaand aan de bestreden beslissing is gehoord.

Uit de mededeling van de bestreden beslissing blijkt dat is beslist tot oplegging van toezichtmaatregelen op basis van de indicatie ‘voortgezet crimineel handelen in detentie’.
De beroepscommissie heeft eerder, bij uitspraak van RSJ 25 april 2016, 16/96/GA, een beroep van klager gericht tegen de beslissing van 5 augustus 2015 tot oplegging van (aanvullende) toezichtmaatregelen gegrond verklaard. In die uitspraak heeft de
beroepscommissie onder meer overwogen dat niet is gebleken van concrete, actuele omstandigheden of gedragingen van klager die de informatie in het GRIP-rapport van
27 juli 2015, aangaande voortgezet crimineel handelen, ondersteunen of versterken.

In het GRIP-rapport van 27 juli 2015 is vermeld dat in mei 2015 de informatie is binnengekomen dat klager een aantal mensen voor zich heeft werken die incasso’s voor hem regelen. Zij zorgen dat personen, al dan niet onder bedreiging, geld betalen.
Klager regelt dit vanuit de gevangenis.
Onweersproken staat vast dat klager zijn telefoonkaart zonder medeweten van personeel heeft uitgeleend aan een medegedetineerde en dat die medegedetineerde daarmee op 15 september 2015 heeft getelefoneerd. In het telefoongesprek heeft de
medegedetineerde gezegd dat er extra geld overgemaakt moest worden naar klagers rekening. De beroepscommissie beschouwt dit in het licht van voormelde informatie uit het GRIP-rapport als een relevante en voor de oplegging van de maatregelen
redengevende
nieuwe omstandigheid. Door zijn handelen omzeilt klager het in de inrichting toegepaste toezicht op de telefoongesprekken. Op basis van deze omstandigheid, die dateert van na de bestreden beslissing in RSJ 25 april 2016, 16/96/GA, in samenhang bezien
met de informatie in het GRIP-rapport van 27 juli 2015, kon in redelijkheid worden vermoed dat klager criminele handelingen verricht(te) in detentie. Gelet hierop acht de beroepscommissie aannemelijk dat het noodzakelijk was om klager
toezichtmaatregelen op te leggen.

De beroepscommissie merkt nog op dat de directeur ter zitting heeft verwezen naar een GRIP-rapport van 29 juli 2015. Dit rapport ziet op vluchtgevaar. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de toezichtmaatregelen ook op basis van deze indicatie
zijn opgelegd. De beroepscommissie heeft dit GRIP-rapport dan ook buiten beschouwing gelaten.

Gezien het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 18 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven