nummer: 16/1114/GA
betreft: [klager] datum: 26 augustus 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.T.G. van Wandelen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 31 maart 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 juli 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.T.G. van Wandelen, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting, gehoord.
Als toehoorder was aanwezig [...], stagiaire bij de Raad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de definitieve beslissing van de directeur van 31 maart 2016, inhoudende dat klager met ingang van 6 april 2016 tot 4 juli 2016 wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en
onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling).
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het beroep als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager is (inmiddels) bereid tot inname van orale medicatie. Dwangbehandeling is derhalve niet noodzakelijk. Bovendien kon worden volstaan met minder ingrijpende middelen. De directeur heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de dwangbehandeling drie
maanden dient te duren. Klager heeft last van bijwerkingen van de dwangmedicatie. Hij lijdt aan slapeloosheid en hij heeft erectieproblemen. Dit heeft hij aangegeven bij de psychiater, maar hij krijgt geen andere medicatie. Hij merkt dat hij sinds de
dwangmedicatie rustiger in zijn gedrag is geworden. Klager merkt geen verschil in de wijze waarop medegedetineerden op hem reageren. Klager had indertijd zorgen omdat hij zijn huis dreigde kwijt te raken.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
De stelling dat klager bereid is vrijwillig medicatie in te nemen is niet geheel juist. Klager neemt de aangeboden medicatie onregelmatig in en hij is weigerachtig ten aanzien van antipsychotica. Aan de directeur is geadviseerd om te beslissen tot
dwangbehandeling voor de duur van drie maanden. Pas na langere tijd wordt van antipsychotica een gewenst effect verwacht. Er is niet beslist tot verlenging van de dwangbehandeling omdat klager de aangeboden medicatie uiteindelijk vrijwillig heeft
ingenomen. Klager stelde zich in de eerste periode van zijn verblijf agressief op. Klager is ontremd in zijn gedrag. Hij klampt zich in het PPC vast aan medegedetineerden. Daarmee lokt klager agressie van medegedetineerden uit. Klagers zorgen om zijn
thuissituatie gaan ver. Klager is niet agressief geweest naar medegedetineerden. Het was onmogelijk om met klager te praten over zijn gedrag. De laatste tijd is dat wel mogelijk. In het behandelplan is voorzien in de mogelijkheid tot toepassing van
dwangbehandeling met medicatie.
3. De beoordeling
Op 25 juli 2016 heeft de directeur met toestemming van klager (een uittreksel van) het behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.
Uit de psychiatrische adviezen en (een uittreksel van) het behandelplan komt het volgende naar voren. Klager is bekend met een psychotische stoornis met paranoïdie. Het gevaar bestaat dat klager een ander ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.
Klager vertoont verbaal agressief gedrag naar personeel. Klager is bekend met het plegen van huiselijk geweld. Hij heeft kort voor zijn huidige detentie tijdens zijn verblijf in GGZ Altrecht personeel met een mes bedreigd. Daarnaast heeft hij
politieambtenaren bedreigd en heeft hij gedreigd brand te stichten. Voorts bestaat het gevaar dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen. Klager vertoont bizar en ontremd gedrag. Hij rent onvermoeibaar heen en weer. De
a-dwangbehandeling is proportioneel. Klager nam de aangeboden medicatie niet consistent in en hij heeft het innemen daarvan later herhaaldelijk geweigerd. Klager neemt deel aan een individueel programma en verblijft ’s nachts (regelmatig) in een
afzonderingscel. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis is er geen alternatief voor a-dwangbehandeling. De dwangbehandeling is doelmatig omdat van antipsychotica mag worden verwacht dat deze bijdraagt aan het in ernst
doen afnemen van het gevaar dat uit klagers stoornis voortkomt.
Gelet op de over klager verstrekte informatie acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft en dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid onder d, en artikel 46a,
tweede lid onder a, van de Pbw veroorzaakt. Ook is naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk dat zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke
termijn kan worden weggenomen. Tevens is voor de beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een
dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beroepscommissie constateert dat de directeur Zorg en Behandeling M. in deze zaak is is opgetreden als niet bij de behandeling betrokken psychiater.De beroepscommissie ziet hierin ernstige bezwaren. De aard van de functie van directeur Zorg en
Behandeling brengt met zich mee dat hij betrokken is bij de behandeling van en verantwoordelijk is voor alle in het PPC verblijvende gedetineerden. Tevens staat de directeur Zorg en Behandeling in een hiërarchische verhouding tot de overige in het PPC
werkzame psychiaters. De beroepscommissie acht het van belang dat, gelet op de dubbele positie van enerzijds directeur Zorg en Behandeling en van anderzijds adviseur als niet bij de behandeling betrokken psychiater, voorkomen wordt dat de schijn van
vooringenomenheid kan worden gewekt. De beroepscommissie beveelt dan ook dringend aan met het oog hierop op korte termijn de werkwijze en taakverdeling in het PPC voor de toekomst aan te passen.Eveneens ter waarborging van de onafhankelijkheid van de
beoordeling verdient het naar het oordeel van de beroepscommissie aanbeveling dat de directeur de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring doet bij een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde, ten aanzien
van wie de beslissing tot toepassing van de dwangbehandeling wordt genomen, verblijft.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en drs. F.M.J. Bruggeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 26 augustus 2016.
secretaris voorzitter