Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1890/GA, 12 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1890/GA

Betreft: [klager] datum: 12 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. van Assendelft de Coningh, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 juni 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juli 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, zijn gehoord mr. S. van de Kamp, klagers raadsvrouw, [...], psychiater van het PPC Scheveningen en [...], plaatsvervangend
vestigingsdirecteur van het PPC Scheveningen.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 2 juni 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Dwangmedicatie is een vergaande beslissing waarmee uiterst zorgvuldig mee moeten worden omgegaan. Er is geen behandelplan of uittreksel hiervan verstrekt. Het is daarom onvoldoende toetsbaar wat de bedoeling is van het toedienen van de medicatie. Ook
is
niet bekend hoeveel medicatie en welke medicatie wordt toegediend. Dit is nodig voor eventuele bijwerkingen voor klager en het nut van de medicatie in verband met het veronderstelde gevaar. Daarnaast is het gevaarscriterium onvoldoende geconcretiseerd.
Er wordt verwezen naar het verleden, informatie uit 2006, 2007 en 2015. Klager is reiniger geweest. Dit rijmt niet met het omschreven terugtrekgedrag en het niet benaderbaar zijn. Een reinigersbaantje is een vertrouwensbaantje en dat ging goed. Klager
focust zich momenteel op zijn strafproces. Zijn houding is een processtrategie in verband met de vordering van de TBS-maatregel. Eind april 2016 is uitspraak gedaan in de strafzaak.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het Advies aan de directeur opgesteld door de behandelend psychiater van 4 mei 2016 bevat zowel een advies als een samenvatting van het behandelplan. In verband met het medisch beroepsgeheim is ervoor gekozen het behandelplan niet mee te zenden.
Wellicht is het een omissie dat in het advies informatie over het soort medicatie en de duur waarvoor deze wordt toegediend ontbreekt, terwijl deze informatie wel in het behandelplan wordt vermeld. Het is geen optie klager de medicatie oraal te laten
innemen. Dat is geprobeerd in het PPC Vught. In het PPC Scheveningen is gepoogd een behandelrelatie op te bouwen, maar dat lukte daar ook niet. De behandelcoördinator spreekt dagelijks met klager. Uit de rapportages van Pro Justitia blijkt dat klager
in
2004 en 2007 ook wantrouwend en paranoïde is naar anderen. Dit beeld is ook herkend in het Pieter Baan Centrum. Misschien is de houding van klager thans ingegeven door zijn processtrategie maar de paranoïde grondslag bestond eerder. De informatie uit
2007 is nog actueel. Klager werkt niet mee aan diagnostiek. Hij is sinds 1993 in beeld bij justitie en daarom wordt alle relevantie informatie meegenomen. Op 6 juli 2016 is wederom een depot ingediend. Ter observatie is klager in afzondering geplaatst.
Het depot wordt eenmaal per twee weken toegediend.

3. De beoordeling
Om te kunnen beoordelen of een beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen die in de Pbw en de Penitentiaire maatregel (Pm) daaraan worden gesteld en of deze beslissing kan worden aangemerkt als redelijk en billijk, is
het nodig dat de beroepscommissie toereikend wordt geïnformeerd. In dit kader heeft de beroepscommissie eerder overwogen dat voor de beoordeling inzage in onderdelen van het behandelplan noodzakelijk is en dat in het toe te zenden (uittreksel van het)
behandelplan (en/of eventuele overige stukken) in ieder geval moet staan: a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen (artikel 46c, aanhef en
onder a, in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw); b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de
verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met
zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); d. of er overeenstemming over het
geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm); e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te
wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm); f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en g. het gevaar (als
bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken (zie RSJ d.d. 26 januari 2016, 15/3558/GA).

De beroepscommissie heeft geen beschikking gekregen over het behandelplan of een uittreksel daarvan. De beroepscommissie ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of met de door de directeur overgelegde informatie voldoende is komen vast te staan of
voldaan is aan de wettelijke vereisten voor toepassing van de a-dwangbehandeling.

In de onderhavige zaak beschikt de beroepscommissie over de voorgenomen beslissing van de directeur van 30 mei 2016 en over de beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling van 2 juni 2016. De beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling
is
onderbouwd en gemotiveerd. Hierin is verwezen naar het behandelplan. Verder beschikt de beroepscommissie over het advies aan de directeur van de behandelend psychiater van 4 mei 2016 en over het advies van een niet bij de behandeling van klager
betrokken psychiater van 12 mei 2016. De beroepscommissie acht zich, ondanks het ontbreken van het behandelplan of een uittreksel daarvan, voldoende ingelicht om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid van de bestreden beslissing en over klagers
daartegen ingestelde beroep. De beroepscommissie betrekt daarbij dat de behandelend psychiater ter zitting heeft toegelicht dat zij in haar advies de relevante passages uit het behandelplan heeft opgenomen. De commissie stelt daarbij vast dat dit
advies
informatie bevat omtrent alle hierboven opgesomde relevante elementen.
Gelet op de inhoud van dit advies en de overige overgelegde stukken, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat klager een psychiatrische stoornis heeft en vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, en derde
lid,
van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De enkele stelling van klager dat zijn gedrag is
ingegeven door zijn gekozen processtrategie is onvoldoende om de juistheid van de conclusies van de behandelend psychiater en onafhankelijke psychiater in twijfel te trekken.
Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur mede aan de hand van
de voormelde advisering en de daarbij ter zitting gegeven toelichting toereikend heeft onderbouwd dat aan de wettelijke vereisten voor a-dwangbehandeling is voldaan en dat de directeur in redelijkheid tot de bestreden beslissing kon komen. De
beslissing
van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 12 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven