Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2556/GV en 16/2646/GV, 2 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2556/GV en 16/2646/GV

betreft: [klager] datum: 2 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.B.M. Poppelaars, namens

[...], verder te noemen klager,

en van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van klager,

beiden gericht tegen een op 20 juli 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de beroepen en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beroepscommissie heeft eerder het beroep van klager tegen de afwijzing van het verzoek om algemeen verlof gegrond verklaard en opdracht gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing, zulks
omdat de bestreden beslissing onvoldoende was onderbouwd (RSJ 8 juli 2016, 16/1779/GV). De hier aan de orde zijnde (nieuwe) beslissing is naar de mening van klager opnieuw onvoldoende onderbouwd. De reden voor de afwijzing is kennelijk de omstandigheid
dat het Openbaar Ministerie (OM) het recidivegevaar inschat als hoog. Blijkens de hiervoor genoemde uitspraak van de beroepscommissie is het delictpatroon van klager op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat klager een ernstig gevaar voor de
maatschappij vormt. Ook wordt niet toegelicht waarom eventuele risico’s niet zouden kunnen worden ondervangen met bijzondere voorwaarden. Daarnaast zou een reden voor de afwijzing gelegen zijn in een aan klager opgelegde disciplinaire straf. Klager
ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de gewraakte gedragingen en geeft een uitgebreide weergave van zijn visie op de betreffende feiten en de rol van de drie medegedetineerden die hierin verklaringen hebben afgelegd. Vermeld wordt dat klager
inmiddels aangifte heeft gedaan tegen twee van deze medegedetineerden. Ook klagers plaatsing op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) mag niet in de weg staan aan een toewijzing van het verzoek om algemeen verlof omdat die
plaatsing
geheel het gevolg is van de hiervoor genoemde disciplinaire straf, welke disciplinaire straf niet aan klager had mogen worden opgelegd. De rapportage en de BPG-plaatsing zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en kunnen geen aanleiding vormen voor de
afwijzing van het verlof. Klager heeft zich tijdens zijn detentie zo goed als mogelijk ingezet teneinde zo snel mogelijk te kunnen starten met de re-integratie. Klager is van mening dat onvoldoende blijkt op grond waarvan gevaar voor een ernstige
verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten aanwezig is. De nieuwe beslissing is daarom feitelijk een herhaling van de eerder genomen beslissing, die in beroep is vernietigd. Het advies van het OM wordt niet ondersteund door zich
in het dossier bevindende stukken. Klager en de raadsman willen worden gehoord op het beroep.
Klager heeft er nog op gewezen dat zijn overplaatsing naar de BPG is geschied kort nadat hij bij de inrichting had aangekondigd dat hij een kort geding wenste aan te spannen tegen de directeur.
Klager merkt ook op dat hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld voor het feit waarvoor hij thans is gedetineerd. Er loopt nog beroep in cassatie, terwijl hij voor het gebruik van een vuurwapen in hoger beroep is vrijgesproken.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Allereerst wordt het eerder in RSJ 8 juli 2016, 16/1779/GV gevoerde verweer gehandhaafd. Daarnaast is, ter ondersteuning van het advies van het OM, een uittreksel uit het justitieel documentatieregister omtrent klager overgelegd. Daarnaast geldt dat
klager naar aanleiding van de verdenking van het afpersen en bedreigen van medegedetineerden disciplinair is gestraft. Hier loopt nog een beklagzaak tegen. Het beroep zou ongegrond moeten worden verklaard.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft eerder, bij gelegenheid van het eerdere verzoek, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
Het OM heeft eerder negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag terwijl de politie positief heeft geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager heeft andermaal verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat ook thans niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken
voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Klager is door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met aftrek, wegens poging doodslag. Klager is in cassatie gegaan tegen deze veroordeling. De fictieve einddatum van klagers
detentie is thans bepaald op 21 april 2017.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof. Die afwijzing is tot stand gekomen nadat de beroepscommissie het beroep van klager tegen de afwijzing van een verzoek om algemeen verlof gegrond heeft verklaard en aan de
Staatssecretaris heeft opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.

De beroepscommissie overwoog in RSJ 8 juli 2016, 16/1779/GV, - voor zover van belang - het volgende:
“(...)
De Staatssecretaris heeft klagers verlofaanvraag afgewezen op grond van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten (artikel 4, aanhef en onder b, van de Regeling). Deze beslissing is gebaseerd op het advies
van het OM waarin is vermeld dat klager telkens opnieuw in de fout gaat, gewelddadig is en met hem geen afspraken zouden zijn te maken. Het vorenstaande wordt evenwel niet ondersteund door de informatie als vermeld in de zich in het dossier bevindende
stukken. De afwijzing is voorts gestoeld op de verdenking van het afpersen en bedreigen van medegedetineerden door klager. In het advies vrijheden is vermeld dat klager hiervoor disciplinair is gestraft, doch dat klager hiertegen in beklag is gegaan.
Nu
uit de stukken niet blijkt waarvoor en op welke wijze klager is gestraft en of zijn beklag daartegen al dan niet gegrond is verklaard, kan ook dit argument de afwijzende beslissing niet dragen.
(...)”

De Staatssecretaris heeft de nieuwe beslissing onderbouwd door te verwijzen naar het uittreksel uit het justitieel documentatieregister inzake klager, waaruit naar voren komt dat verzoeker meermalen is veroordeeld wegens vuurwapenbezit en daarnaast is
veroordeeld voor een poging tot afpersing en gijzeling, gepleegd tijdens een proeftijd. Klager is thans gedetineerd – aldus de Staatssecretaris – voor een overval op een growshop, waarbij een vuurwapen is gebruikt. Daarnaast is klager disciplinair
gestraft voor het intimideren en bedreigen van medegedetineerden. Hoewel de beklagcommissie nog niet op het daaromtrent ingestelde beklag heeft beslist, heeft de voorzitter van de beroepscommissie het schorsingsverzoek in dat beklag afgewezen ten
aanzien van de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf in een strafcel. Tenslotte is door de Staatssecretaris nog aangevoerd dat klager inmiddels is overgeplaatst naar de BPG van de p.i. Vught, hetgeen eveneens in de weg zou staan aan het verlenen
van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat, anders dan bij het eerdere beroep het geval was, uit de inlichtingen van de Staatssecretaris voldoende aannemelijk wordt dat er sprake is van een contra-indicatie voor verlofverlening. De vrees voor recidive
wordt
voldoende gerechtvaardigd door klagers recidivestaat en kan ook worden afgeleid uit het advies van de directeur van de locatie Zoetermeer. De omstandigheid dat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld doet daaraan niet af. Hetgeen hiervoor is
overwogen in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de bestreden beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de
Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven