Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1373/TA, 16/1374/TA en 16/1375/TA, 1 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummers: 16/1373/TA, 16/1374/TA en 16/1375/TA

betreft: [klager] datum: 1 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. L.M. Verkuil, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen drie uitspraken van 31 maart 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord, namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch medewerker bij voormelde inrichting.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Klagers raadsvrouw, mr. L.M. Verkuil, heeft op 26 mei 2016 laten weten dat zij verhinderd is ter zitting te verschijnen en verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie heeft ter zitting het verzoek van de raadsvrouw om
aanhouding van de behandeling van het beroep afgewezen. Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt en klager en zijn raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Op 27 juni 2016 is een reactie op het verslag van de
raadsvrouw ontvangen. Deze reactie is doorgestuurd naar het hoofd van de inrichting, die in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren. Op 6 juli 2016 is een reactie namens het hoofd van de inrichting ontvangen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de schending van klagers privacy doordat er op 9 december 2015 een rondleiding voor ‘mensen van buiten’ in de inrichting heeft plaatsgevonden, terwijl hij hiervan vooraf niet op de hoogte was gesteld (RV2015/526);
b. de beslissing van 29 september 2015 tot oplegging van afdelingsarrest RV2015/431);
c. de omstandigheid dat de inrichting een schorsingsverzoek van klager niet heeft gefaxt naar de RSJ (RV2015/422).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Vast staat dat de rondleiding niet is aangekondigd tijdens de dagopening op klagers afdeling. Hij is er evenmin van op de hoogte gesteld dat de arbeidszaal waarop hij werkzaam is zou worden aangedaan tijdens de rondleiding. De procedure die gevolgd
moet
worden indien er bezoek van buiten komt is dus niet gevolgd. Gelet hierop is het oordeel van de beklagcommissie dat de procedure naar behoren is gevolgd alsmede dat voldoende van te voren is gewaarschuwd onbegrijpelijk. Gelet op het feit dat het
ingrijpend is indien er bezoek van buiten komt, heeft klager er recht op en belang bij dat er strikt met de procedures om zijn privacy te waarborgen wordt omgegaan. Nu hij niet op de hoogte was gesteld van de rondleiding op
9 december 2015 heeft hij zich niet kunnen terugtrekken. Daardoor is zijn privacy geschonden.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Het afdelingsarrest en de daarbij aan klager opgelegde voorwaarden om tot opheffing van de maatregel te komen zijn ten onrechte opgelegd. De maatregel en de voorwaarden waren onnodig en disproportioneel. Er is geen sprake geweest van waarheidsvinding
en
aan de opgelegde voorwaarden kon hij in redelijkheid niet voldoen. De maatregel is bovendien voor onbepaalde duur opgelegd.
Ten aanzien van het beklag onder c.:
Het foutief verzenden van de fax door het personeel is zeer onzorgvuldig geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat na een verzending van een faxbericht een melding van ‘verzonden’ of ‘niet verzonden’ volgt. Er is geen redelijke verklaring
gegeven voor het feit dat dit door de verzender niet is gecontroleerd. Klager is hierdoor wel degelijk benadeeld. De inrichting heeft namelijk de maatregel waarvan om schorsing was verzocht binnen zeven dagen ingetrokken en vervolgens een nieuwe
maatregel opgelegd, zodat de ontvankelijkheidsdrempel van artikel 57 Bvt niet werd gehaald. Klager had er groot belang bij dat de RSJ kennis kon nemen van zijn schorsingsverzoek. Nu dit door toedoen van de inrichting niet is gebeurd, is klagers recht
om
een schorsingsverzoek in te dienen geschonden. Hierbij is niet relevant of al dan niet sprake is geweest van opzet. Bovendien heeft een en ander niet bijgedragen aan het (herstel van) vertrouwen van klager in de inrichting.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
De procedure die gevolgd moet worden indien er bezoek “van buiten” komt, is, anders dan in het beroepschrift is vermeld, gevolgd. Verpleegden worden op meerdere momenten en manieren op de hoogte gesteld van een te houden rondleiding. Ten eerste wordt
de
rondleiding van te voren aangekondigd op het informatiekanaal. In dit geval is vanaf 26 november 2015 op het informatiekanaal vermeld dat er op 9 december 2015 een rondleiding zou plaatsvinden. Daarnaast wordt de rondleiding aangekondigd door de
managers of het personeel van de afdelingen die tijdens de rondleiding zullen worden bezocht. Klagers verblijfsafdeling zou tijdens de rondleiding op 9 december 2015 niet worden aangedaan. Om die reden is tijdens de dagopening op klagers afdeling geen
melding gemaakt van de rondleiding. De arbeidszaal waarop klager werkzaam is, zou tijdens de rondleiding wel worden aangedaan. De manager van deze arbeidszaal heeft te kennen gegeven dat op 9 december 2015 aan de op de arbeidszaal aanwezige verpleegden
is meegedeeld dat er die dag een rondleiding op die arbeidszaal zou plaatsvinden. Ten slotte wordt de rondleiding aangekondigd door de communicatieadviseur vlak voordat het bezoek “van buiten” een bepaalde afdeling betreedt. In dit geval heeft de
communicatieadviseur vlak voordat het bezoek de arbeidszaal waarop klager werkzaam was zou betreden, aan de op die arbeidszaal aanwezige verpleegden meegedeeld dat bezoek “van buiten” de arbeidszaal weldra zou gaan betreden. De verpleegden zijn dan ook
voldoende geïnformeerd over de rondleiding.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
De juridisch medewerker heeft ter zitting verwezen naar hetgeen is vermeld in het verweerschrift van 22 oktober 2015. In aanvulling daarop is toegelicht dat op
26 oktober 2015 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en zijn manager. Tijdens dat gesprek heeft klager laten weten het niet eens te zijn met de voorwaarden voor beëindiging van het afdelingsarrest. Hoewel klager niet voldeed aan die
voorwaarden is het afdelingsarrest op 28 oktober 2015 beëindigd.
Ten aanzien van het beklag onder c.:
Het standpunt van klager dat aan hem meerdere kortdurende afdelingsarresten zijn opgelegd, waardoor de ontvankelijkheidsdrempel van artikel 57 Bvt is omzeild, is onjuist. In de periode van juli tot en met september 2015 is klager twee keer
afdelingsarrest opgelegd: op 9 september 2015 en op 29 september 2015. Het is niet zo dat klagers afdelingsarrest is beëindigd toen de inrichting erachter kwam dat het schorsingsverzoek (per abuis) niet naar de RSJ was verstuurd. Het afdelingsarrest
was
al beëindigd op het moment dat de juridisch medewerker erachter kwam dat het schorsingsverzoek niet was verzonden. Dat het schorsingsverzoek niet is verzonden is het gevolg van een vergissing. Er was geen sprake van opzet. De juridisch medewerker
verzoekt de beroepscommissie, onder verwijzing naar
RSJ 3 december 2009, 09/1188/TA en naar RSJ 18 december 2015, 15/2971/TA, om klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag dan wel om het beklag ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Namens het hoofd van de inrichting is toegelicht dat verpleegden van te voren worden geïnformeerd indien er een rondleiding voor ‘mensen van
buiten’ in de inrichting zal plaatsvinden. Zo wordt de rondleiding onder meer aangekondigd op het informatiekanaal, waarvan alle verpleegden kennis kunnen nemen en geacht worden te nemen. Vast staat dat in dit geval vanaf
26 november 2015 – derhalve ongeveer twee weken van te voren – op het informatiekanaal was aangekondigd dat op 9 december 2015 een rondleiding zou plaatsvinden. Voorts was op het informatiekanaal vermeld op welk tijdstip die rondleiding op 9 december
2015 zou plaatsvinden alsmede welke afdelingen tijdens die rondleiding zouden worden bezocht. Uit hetgeen klager tegenover de beklagcommissie heeft meegedeeld volgt dat klager in de periode van 26 november tot 9 december 2015 in de gelegenheid is
geweest kennis te nemen van de informatie op het informatiekanaal.

Op grond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de inrichting klager voldoende en tijdig heeft geïnformeerd over het feit dat er op
9 december 2015 een rondleiding zou plaatsvinden in de inrichting en dat tijdens die rondleiding de werkzaal waarop klager werkzaam was zou worden bezocht. Of op de dag van de rondleiding nu wel – zoals de inrichting stelt – of niet – zoals klager
stelt
– nogmaals melding van de rondleiding is gemaakt door de manager van de werkzaal en/of de communicatieadviseur kan naar het oordeel van de beroepscommissie in het midden blijven. Immers, ook indien hetgeen klager heeft gesteld juist zou zijn, zou de
beroepscommissie van oordeel zijn dat de inrichting klager voldoende en tijdig heeft geïnformeerd over de rondleiding.

Klager had, indien hij – zoals van hem kon worden verwacht – (voldoende) kennis zou hebben genomen van de informatie op het informatiekanaal, ruim van te voren op de hoogte kunnen komen van het feit dat op 9 december 2015 een rondleiding zou
plaatsvinden die de werkzaal waarop hij werkzaam was zou aandoen en had dan met die kennis kunnen besluiten of hij op 9 december 2015 naar de werkzaal zou gaan of op zijn afdeling zou blijven. Klager heeft evenwel, zo blijkt uit hetgeen hij tegenover
de
beklagcommissie heeft meegedeeld, in de desbetreffende periode niet (voldoende) het informatiekanaal in de gaten gehouden, omdat hij vindt dat het lang duurt voordat alle informatie is gepasseerd en dat het informatiekanaal is bedoeld voor ‘zwakkere
patiënten’. Het is dus klagers eigen keuze geweest om niet (voldoende) op het informatiekanaal te kijken en de gevolgen van die keuze – in dit geval was het gevolg dat klager niet (voldoende) op de hoogte was van de rondleiding – komen voor rekening en
risico van klager en niet van de inrichting.

Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Namens klager is gesteld dat het afdelingsarrest voor onbepaalde duur is opgelegd. De beroepscommissie stelt vast dat in de schriftelijke
mededeling van de beslissing tot oplegging van het afdelingsarrest inderdaad niet is vermeld voor welke (maximale) duur het afdelingsarrest is opgelegd. In artikel 33 van de Bvt is bepaald dat afdelingsarrest voor een periode van maximaal vier weken
kan
worden opgelegd. De Bvt verplicht de inrichting evenwel niet om in de schriftelijke mededeling van een beslissing tot oplegging van afdelingsarrest te vermelden voor welke (maximale) duur het afdelingsarrest wordt opgelegd. Nu dus geen sprake is van
strijd met de wet, klager wordt geacht te weten dat afdelingsarrest voor ten hoogste vier weken kan worden opgelegd en voorts is gebleken dat het bestreden afdelingsarrest de maximale duur van vier weken niet heeft overschreden, kan het door klager
aangedragen argument niet tot gegrondverklaring van het beklag en beroep leiden. Niettegenstaande het vorenstaande merkt de beroepscommissie op het wel wenselijk te vinden dat in een schriftelijke mededeling van een beslissing tot oplegging van
afdelingsarrest wordt vermeld voor welke (maximale) duur de maatregel wordt opgelegd.

Onweersproken is dat medepatiënten vanaf eind mei 2015 met regelmaat bij het personeel hebben gemeld dat klager betrokken is bij handel in drugs. Vast staat dat klager, na maandenlang te hebben ontkend, begin september 2015 heeft toegegeven dat hij in
de inrichting heeft gehandeld in softdrugs en hiermee veel geld heeft verdiend. Hoewel klager van mening is dat hij destijds openheid van zaken heeft gegeven, heeft de inrichting meegedeeld dat haar vragen over de handel in drugs door klager
onvoldoende
waren beantwoord. Namens het hoofd van de inrichting is voorts meegedeeld dat het personeel op 28 september 2015 door verscheidene patiënten is benaderd met het bericht dat klager nog steeds betrokken is bij handel in verdovende middelen en dat daartoe
inmiddels ook harddrugs worden binnengesmokkeld. Klager heeft geweigerd om met het personeel in gesprek te gaan over deze berichten. Anders dan klager, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de
inrichting dat berichten met bovenstaande inhoud bij het personeel zijn binnengekomen.
Bovenstaande omstandigheden in samenhang bezien, heeft de inrichting klager er op 29 september 2015 in redelijkheid van kunnen verdenken dat hij zich nog steeds bezig hield met handel in verdovende middelen in de inrichting. Nu de aanwezigheid van
drugs
in de inrichting de orde en veiligheid aantast, niet uit te sluiten was dat klager zich nog steeds bezig hield met handel in verdovende middelen en het vertrouwen van het behandelteam in klager, als gevolg van de hierboven vermelde omstandigheden,
(verder) was afgenomen, heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat het met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was om
klager
afdelingsarrest – zodat hij beter in de gaten kon worden gehouden – op te leggen.

In de schriftelijke mededeling van de bestreden maatregel is vermeld aan welke voorwaarden klager moest voldoen voordat de maatregel kon worden beëindigd. Deze voorwaarden zijn gesteld met het doel om het vertrouwen te herstellen en om te voorkomen dat
klager zich in de toekomst opnieuw zou bezighouden met handel in drugs in de inrichting. Deze voorwaarden konden naar het oordeel van de beroepscommissie, anders dan klager meent, in redelijkheid worden gesteld en de beroepscommissie ziet niet in
waarom
klager niet aan die voorwaarden had kunnen voldoen. Uit de inlichtingen van de inrichting komt naar voren dat klager heeft geweigerd aan deze voorwaarden te voldoen, zodat er onvoldoende zicht was op klagers activiteiten en het vertrouwen nog
onvoldoende was hersteld. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het niet onredelijk of onbillijk is geweest om het afdelingsarrest tot 28 oktober 2015 te laten voortduren.

Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Vast staat dat klager op 15 september 2015 aan het personeel een schorsingsverzoek (betreffende een aan hem opgelegd afdelingsarrest) heeft
overhandigd met het verzoek dit schorsingsverzoek zo spoedig mogelijk te faxen naar het secretariaat van de RSJ, maar dat dit schorsingsverzoek niet is verstuurd naar het secretariaat van de RSJ. Gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd acht de
beroepscommissie aannemelijk dat geen opzet in het spel is geweest. Wel is sprake geweest van onzorgvuldig handelen door het desbetreffende personeelslid.

Hoewel deze gang van zaken te betreuren valt en de beroepscommissie van groot belang acht dat door verpleegden aangeleverde schorsingsverzoeken zo spoedig mogelijk naar het secretariaat van de Raad worden verzonden, is de beroepscommissie van oordeel
dat klagers beklag betrekking heeft op (in dit geval onzorgvuldig) feitelijk handelen van een personeelslid en niet is gericht tegen een door of namens het hoofd van de inrichting genomen beslissing als bedoeld in artikel 56 van de Bvt. Gelet hierop
zal
de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. en b. ongegrond en bevestigt de daarop betrekking hebbende uitspraken van de beklagcommissie; met wijziging van de gronden ten aanzien van het beklag onder a. en met
aanvulling van de gronden ten aanzien van het beklag onder b.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie gegeven op het beklag als vermeld onder c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 1 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven