Nummer: 16/1909/GA
Betreft: [klager] datum: 11 augustus 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 6 juni 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juli 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.M. Keizer.
De directeur van het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ) heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt. De directeur heeft de gelegenheid gekregen om
hierop schriftelijk te reageren. De directeur heeft op 27 juli 2016 schriftelijk gereageerd. Een afschrift van deze reactie is op 29 juli 2016 doorgestuurd naar klager en zijn raadsman.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 6 juni 2016, inhoudende
dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Dwangmedicatie is een ingrijpend middel, een “last resource”. De directeur heeft in zijn reactie op het beroepschrift gemeld dat klager zelf al was begonnen met het innemen van medicatie. De dreiging van een dwangtraject is een effectief middel om
klager medicatie te laten nemen. Dat op zichzelf is een alternatief. Dit alternatief is niet voldoende benut. Tijdens het dwang-traject had een update moeten komen. Er is echter doorgezet op een eenmaal ingeslagen traject. Voorts is er geen sprake van
een acuut gevaar dat alleen met dwangmedicatie door middel van een depot kan worden weggenomen. De psychiater heeft benoemd dat er sprake is van waanbeelden, omdat klager blijft volhouden dat hij bij een vorig dwangtraject is misbruikt. Klager heeft
hiervan echter aangifte gedaan. De zedenpolitie heeft klager bezocht en neemt de zaak serieus op. De raadsman is gebeld door een medewerker van de p.i. met de mededeling dat het dossier van klager weg is. De raadsman weet niet wat hij met deze
informatie moet.
Hetgeen in het rapport staat, klopt niet helemaal. Er zijn afspraken gemaakt over medicatie-inname. Klager hield zich hieraan, omdat hij dan aangemeld zou worden voor overplaatsing naar een FPA-kliniek. Klager slikte vanaf 23 april 2016 zelf medicatie.
Klager denkt dat hij de medicatie ook nodig heeft. Over het tijdstip van inname zijn geen afspraken gemaakt. De medicatie werd verstrekt en klager slikte dit niet onder toezicht. Via een bloedafname werd gecontroleerd of klager de medicatie innam.
Klager neemt zijn medicatie het liefst in aan het eind van de dag, omdat hij er suf van wordt. Hij heeft meegemaakt dat hij ineens om 12.00 uur, tijdens de maaltijd, te horen kreeg dat hij medicatie moest innemen. Klager heeft dat niet gedaan. Een paar
dagen later kreeg klager een spuit toegediend.
De directeur heeft de bestreden beslissing schriftelijk – zakelijk weergegeven –als volgt toegelicht.
Op 30 mei 2016 is een voorgenomen beslissing genomen tot a-dwangbehandeling, met als voornemen om 2 juni 2016 de definitieve beslissing te nemen tot a-dwang. Na overplaatsing naar het JCZ is de definitieve beslissing genomen op 6 juni 2016. Er is 72
uur
in acht genomen voordat daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan deze beslissing, zodat klager gebruik kon maken van rechtsmiddelen. Op 9 juni 2016 is overgegaan tot daadwerkelijke toepassing van a-dwang. De behandelend psychiater en de onafhankelijke
psychiater hebben hiertoe geadviseerd. De onafhankelijke psychiater is langer dan een jaar niet betrokken geweest bij de behandeling van klager. Bij klager is gevaar aanwezig als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, sub d en lid 2 sub a van de Pbw. Er
is
sprake van een ernstige psychiatrische stoornis, te weten een paranoïde psychose. Klager is verbaal agressief naar het team, omdat hij denkt dat hij een jaar geleden seksueel is misbruikt bij het toedienen van dwangmedicatie. Klager ontvouwt een
omvangrijk paranoïde waansysteem. Hij wil niet met behandelaren in gesprek. Er is geen ziektebesef. Gedurende de huidige detentieperiode hebben meerdere geweldsincidenten met medegedetineerden plaatsgevonden. Klager is in een individueel programma
geplaatst, wegens overprikkeling door medepatiënten en dreigende uitlatingen naar hen. Eerder zijn andere behandelinterventies ingezet. Er is getracht om de samenwerking op te zoeken. Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden en er is geprobeerd
klager te motiveren tot vrijwillige inname van medicatie. Het vorenstaande is met klager besproken en staat opgenomen in het behandelplan. In het behandelplan staat dat – mocht klager zich niet vinden in het behandelplan – de mogelijkheid wordt gezocht
om het in het kader van a-dwang medicatie toe te dienen. Op het moment dat klager zijn medicatie niet wil innemen, gaat zijn psychotisch toestandsbeeld in neergaande lijn. Klager geeft aan liever geen medicatie te nemen en heeft deze geweigerd. Klager
begon met vrijwillig innemen van orale medicatie, nadat hem was meegedeeld dat er gestart zou worden met de aanvraag van een a-dwangbehandeling. Zodra hiervan geen sprake is, dan neemt klager zijn medicatie niet vrijwillig in. Samenwerking op een
vrijwillige basis is niet meer mogelijk. Medicatie heeft eerder duidelijk een positief effect gehad. Een jaar eerder heeft klager dezelfde dwangbehandeling gekregen, die resulteerde in afname van agressie en verbetering van de samenwerking. Na stoppen
van de dwangbehandeling (in de FPK Assen) was sprake van hernieuwde agressie.
Inmiddels voelt klager zelf ook dat het veel beter met hem gaat. De laatste keer kwam klager zelf vragen om zijn depot. Doorstroming naar een FPK is belangrijk voor klager en ook binnen bereik.
3. De beoordeling
De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts is een uittreksel van klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van
dwangbehandeling met medicatie is vermeld.
Uit de verklaringen van de psychiaters en het uittreksel van het behandelplan komt het volgende naar voren. Het klachtenbeeld van klager wordt gedomineerd door een ernstige psychiatrische stoornis van waaruit klager meermaals tot ernstige agressie is
gekomen naar derden. Deze agressie is zowel fysiek door mishandeling als verbaal door bedreiging. Klager raakt snel geagiteerd en vertoont dan verbale agressie en imponerend gedrag. Klager ondermijnt het therapeutisch klimaat door het team te beledigen
en zijn stem te verheffen. Er is sprake van gevaar voor klager zelf en anderen. De minder bezwarende middelen om het gevaar weg te nemen of af te wenden hebben niet geleid tot afname van het gevaar. Zo is klager geplaatst in een individueel programma
in
een prikkelarme omgeving. Hij weigerde de aangeboden medicatie die oraal ingenomen kon worden. Middels gesprekken werd klager gemotiveerd om medicatie vrijwillig in te nemen. Dit had geen resultaat. Alleen een medicamenteuze behandeling kan effectief
zijn. Antipsychotische medicatie leidt tot een vermindering van angst, agitatie en vijandigheid, alsmede verbleken de waandenkbeelden, wat de kans op agressieve impulsdoorbraken en dreigend gedrag vermindert.
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d en tweede lid, onder a en derde lid
van
de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende
aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de
Pbw
toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 11 augustus 2016.
secretaris voorzitter