Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1131/GM, 17 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:17-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1131/GM

betreft: [klager] datum: 17 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van het op 17 mei 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift d.d. 14 januari 2002 van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Grave te Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 4 januari 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2002, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught te Vught, is klager gehoord.

De inrichtingsarts verbonden aan het h.v.b. Grave is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 29 november 2001, betreft de weigering rolstoelvervoer voor het bijwonen van rechtbankzittingen voor te schrijven, alsmede specialistischonderzoek terzake van klagers rugklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Eerstens verzoekt hij om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat hij zijn dossier in handen heeft gesteld van de medisch adviseur van zijn letselschade-advocaat. Het oordeel van deze adviseur acht hij van belang voor debeoordeling van het onderhavige beroep.
Klager is na onder meer een zware rugoperatie tweemaal met een gewone DV&O-bus naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch vervoerd, als gevolg waarvan zijn rugklachten zijn verergerd. De arts heeft bij gebreke van een medische noodzaakgeweigerd klagers verzoek tot het voorschrijven van vervoer met een rolstoelbus ten behoeve van het bijwonen van een rechtbankzitting schrijven in te willigen. Het verzoek tot onderzoek in een ziekenhuis is eerst na herhaaldelijkaandringen ingewilligd. De inrichtingsarts heeft zich teveel laten leiden door de overdrachtsrapportage van het penitentiair ziekenhuis aan het h.v.b. Grave. Klager is te snel uit het penitentiair ziekenhuis ontslagen. Zowel in hetziekenhuis als in het h.v.b. zijn met elkaar samenhangende fouten gemaakt.
In zijn reactie op het bemiddelingsverzoek laat de inrichtingsarts ten onrechte de periode van 23 juli 2001 tot 19 november 2001 buiten beschouwing. Klager verbleef toen in het h.v.b. te Grave en juist in die periode is zijnsituatie zo verslechterd dat hij in een rolstoel terecht gekomen is. Zijn verzoek om onderzoek in het ziekenhuis wimpelde de arts af met de opmerking dat klager last had van overspannen spieren. Ook de suggestie dat hij in eenh.v.b. zelf in een rolstoel zou kunnen zijn gaan zitten komt klager vreemd voor. Hij is tijdens zijn verblijf in het h.v.b. bij de arts nooit uit de kleren geweest, noch anderszins onderzocht. De door het penitentiair ziekenhuisnoodzakelijk geachte dagelijkse fysiotherapie kreeg hij in Grave slechts eenmaal per week. De p.i.w.ers moesten hem behulpzaam zijn bij het uit bed komen, luchten en douchen. Klager is sedert 5 maart 2002 in vrijheid en heeft sindsenkele maanden hydro-, ergo- en fysiotherapie in een revalidatiecentrum te Eindhoven, alwaar men verbijsterd was over het vastzitten van zijn rug. Thans heeft hij ook aanpassingen aan zijn schoen voor het centimeters grote verschilin beenlengte, waaraan eerder geen aandacht is besteed. Het Canisius Wilhelminaziekenhuis achtte een totaal andere behandeling van zijn klachten aangewezen dan het penitentiair ziekenhuis.

De inrichtingsarts heeft tegenover de medisch adviseur het volgende standpunt ingenomen.
Klager is enkele maanden geleden in het penitentiair ziekenhuis behandeld voor een aantal fracturen. Aldaar is bij ontslag uit het ziekenhuis vastgesteld dat de fracturen waren genezen -er was sprake van voldoende consolidatie-alsmede dat klager door te bewegen en te lopen verder gemobiliseerd moest worden. De medische dienst heeft in het belang van het genezingsproces hem gestimuleerd te lopen en geadviseerd geen gebruik te maken van een rolstoel. Klageris daarbij geholpen door de fysiotherapeut. Doordat hij veel rugpijn bleef houden en hij bovendien een rolstoel onmisbaar achtte, is hij verwezen naar een orthopeed in het Canisius Wilhelminaziekenhuis te Nijmegen. Kort voordienwas hij voor rug- en andere klachten ook nog specialistisch onderzocht in het penitentiair ziekenhuis. Tussentijds heeft geen nieuw trauma plaatsgehad. Medisch gezien was rolstoelbusvervoer niet geïndiceerd. Anders dan klagerverklaart heeft de inrichtingsarts in het kader van de rugklachten wel lichamelijk onderzoek verricht.

3. De beoordeling
Klager heeft bij gelegenheid van de behandeling van zijn beroep 02/463/GA ter zitting d.d. 17 mei 2002 een afschrift van onderhavige beroepschrift d.d. 14 januari 2002 aan de beroepscommissie overgelegd met het verzoek zorg tedragen voor behandeling, nu het oorspronkelijke beroepschrift kennelijk in ongerede is geraakt. De beroepscommissie zal klager ontvangen in het beroep.
Klagers verzoek om aanhouding wijst de beroepscommissie af, daar zij zich voor de beoordeling van het onderhavige beroep voldoende geïnformeerd acht.

Vast staat dat klager van 3 april 2001 tot 23 juni 2001 in het penitentiair ziekenhuis heeft verbleven wegens een aantal fracturen. In haar brief van 27 augustus 2001 aan de inrichtingsarts meldt de chirurg van het penitentiairziekenhuis onder meer dat ten tijde van het ontslag klagers fracturen zijn geheeld en dat klager voor wat betreft de algemene dagelijkse levensverrichtingen volledig zelfstandig is. Tevens adviseert zij de fysiotherapie tecontinueren.

Aannemelijk geworden is dat de inrichtingsarts klagers verzoek tot specialistisch onderzoek terzake van zijn rugklachten heeft ingewilligd en hem daartoe aanvankelijk naar het penitentiair ziekenhuis en vervolgens naar het CanisiusWilhelminaziekenhuis heeft verwezen. Klagers stelling dat de inrichtingsarts hem nooit heeft onderzocht komt de beroepscommissie onaannemelijk voor, mede gelet op de verwijzing door de inrichtingsarts naar genoemde ziekenhuizen.Voorts is gebleken dat de inrichtingsarts eerdergenoemd advies van de chirurg om de behandeling door een fysiotherapeut te continueren heeft opgevolgd. Nog daargelaten dat in de overdracht de chirurg geen dagelijkse behandeling doorde fysiotherapeut heeft geadviseerd, inherent aan detentie in een h.v.b. moet worden geacht dat dagelijks fysiotherapie, evenals overigens buiten de inrichting met uitzondering van wellicht een revalidatie-inrichting, niet terealiseren is.
Aannemelijk is geworden dat de inrichtingsarts op grond van de overdracht vanuit het penitentiair ziekenhuis, het zich niet voordoen van een nieuw trauma en het latere specialistisch onderzoek geen medische indicatie aanwezig achttevoor vervoer per rolstoelbus van het h.v.b. Grave naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde komt de beroepscommissie tot het oordeel dat voornoemd handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hetberoep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter, huisarts en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 17 december2002

secretaris voorzitter

Naar boven