Nummer: 16/1808/GB
Betreft: [klager] datum: 18 augustus 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 25 mei 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Namens klager is bij brief van 4 augustus 2016 een nadere reactie ingediend. Een afschrift hiervan is aan de selectiefunctionaris gestuurd, met het verzoek hier op te reageren. Op 16 augustus 2016 is een reactie van de selectiefunctionaris ontvangen.
Een afschrift hiervan is aan klager verstuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 14 oktober 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Zoetermeer. Op 13 juli 2016 is hij geplaatst in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
In de uitspraak RSJ 1 december 2015, 15/2869/GB heeft de beroepscommissie overwogen het van belang te achten dat klager stapsgewijs terugkeert in de maatschappij. Een destijds ingediend verzoek tot detentiefasering werd afgewezen rekening houdend met
de op dat moment iets verder in de toekomst gelegen datum van voorwaardelijke invrijheidstelling van 24 maart 2017. Inmiddels heeft klager twee keer zonder incidenten verlof genoten en is een derde verzoek om verlof in behandeling. Volgens klager is
deelname aan een p.p. dan ook een volgende stap.
Klager benadrukt dat op 16 september 2014 het vonnis in verband waarmee klager thans is gedetineerd, onherroepelijk is geworden en dat vanaf dat moment reeds duidelijk was dat klager op 24 maart 2017 voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld.
Vanaf
3 oktober 2015 kwam klager in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i., zodat het aanbieden van interventies naar mening van klager in de periode van 16 september 2014 tot 3 oktober 2015 had moeten plaatsvinden. Klager acht het onredelijk acht maanden
voor invrijheidstelling, na een detentie vanaf 2005, een traject bij De Waag op te werpen als noodzakelijke voorwaarde voor deelname aan een p.p. Klager acht een dergelijke beslissing in strijd met het resocialisatiebeginsel van artikel 2, tweede lid,
van de Pbw.
Het vorenstaande laat echter voor klager onverlet dat hij wel bereid is zijn medewerking te verlenen aan een behandeling bij De Waag. Dit traject dient volgens klager echter te worden opgelegd als bijzondere voorwaarde gedurende zijn deelname aan een
p.p. In het advies van het Openbaar Ministerie (OM) wordt uitgegaan van een hoog recidiverisico, gelet op klagers strafrechtelijk verleden. Klager merkt daarbij op dat hij deelneemt aan het plusprogramma, niet recent disciplinair is gestraft en hij
meerdere malen verlof heeft genoten zonder dat zich incidenten hebben voorgedaan. Ook bij het verlenen van algemeen verlof wordt een risico-inschatting gemaakt met het oog op de weigeringsgronden van artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting. Klager ziet niet in hoe hij enerzijds geschikt wordt geacht voor het krijgen van algemeen verlof en anderzijds een te groot risico wordt bevonden voor deelname aan een p.p. nu ook aan zijn deelname aan een p.p. voorwaarden kunnen worden
verbonden (zoals het voorgestelde traject bij De Waag).
In een nadere reactie is namens klager voorts – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat klager inmiddels in een b.b.i. is geplaatst. Het onderzoek naar zijn psychische gesteldheid, het recidiverisico en eventuele behandelmogelijkheden heeft
plaatsgevonden
en heeft volgens klager niet geleid tot negatieve conclusies, gegeven zijn plaatsing in een b.b.i. Klager ziet dan ook niet in waarom hij wel in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. en niet voor deelname aan een p.p.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
In het advies van de reclassering van 1 april 2016 wordt aangegeven dat klager, in praktische zin, voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan een p.p. Desondanks heeft de reclassering voor wat betreft het (op korte termijn) starten met een p.p.
ernstige bedenkingen in verband met klagers gedragingen in het recente verleden. In 2010 weerhielden klagers leeftijd en een lopend p.p. hem immers er niet van zeer ernstige delicten te plegen die een forse impact hadden op aangevers. Ondanks dat
klager
tot aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in het ongelijk is gesteld, blijft hij de delicten ontkennen. Klager bagatelliseert de mogelijke gevolgen voor de aangevers. Hij is daarentegen van mening dat hij door justitie onrechtvaardig
behandeld werd en wordt.
De selectiefunctionaris vermeldt dat de reclassering zijn gebrek aan inzicht zeer zorgelijk vindt. Zowel in 2010 als in 2013 brak klager voortijdig gesprekken /een behandeling bij De Waag af. De reclassering acht het noodzakelijk dat klagers psychische
gesteldheid, de recidiverisico’s en behandelmogelijkheden worden onderzocht voordat wordt gestart met detentiefasering. Aan de hand daarvan kan worden bezien welke interventies passend en haalbaar zijn. Vervolgens kan bij de reclassering een
detentiefaseringsrapport worden aangevraagd.
De selectiefunctionaris is het met de reclassering eens dat eerst onderzoek dient te worden gedaan. De selectiefunctionaris acht dit noodzakelijk teneinde een passend resocialisatietraject te kunnen inzetten. Klager is aangemeld bij het Psycho Medisch
Overleg voor aanmelding bij De Waag. Op grond van de huidige informatie is voor de selectiefunctionaris niet in te schatten of een p.p. een geschikt faseringstraject is voor klager en welke voorwaarden eventueel aan het p.p. moeten worden gesteld.
Naar aanleiding van de namens klager ingediende nadere reactie is door de selectiefunctionaris voorts –zakelijk weergegeven – toegelicht dat klager op 9 juni 2016 is aangemeld bij De Waag. Volgens de selectiefunctionaris hebben twee gesprekken
plaatsgevonden. Op 7 juli 2016 is klager geselecteerd voor plaatsing in de b.b.i. van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Navraag door de selectiefunctionaris bij de psycholoog van de locatie Zuyder Bos leert dat de inrichting opnieuw contact heeft
gezocht met De Waag, locatie Haarlem, teneinde de zaak – gelet op klagers plaatsing in de locatie Zuyder Bos – over te nemen. Vanwege de vakantie van de behandelaar bij De Waag (tot eind augustus) is hier nog geen uitsluitsel over ontvangen. Ook is het
de selectiefunctionaris niet bekend wat de (eventuele) uitkomst van het onderzoek van De Waag tot dusver is en of het onderzoek definitief is afgerond.
Klagers plaatsing in een b.b.i. doet volgens de selectiefunctionaris niet af aan de juistheid van de bestreden beslissing nu plaatsing in een b.b.i. een essentieel andere vorm van detentiefasering is dan deelname aan een p.p. en in een b.b.i. sprake is
van beduidend minder vrijheden dan bij deelname aan een p.p. het geval is.
3.3. De reclassering heeft op 1 april 2016 geadviseerd klager eerst via De Waag te laten meewerken aan het invullen van een psychopathievragenlijst en aan het afnemen van een risicotaxatie en een diagnostisch onderzoek. Indien de uitkomsten hiervan
bekend zijn, kunnen onder meer door De Waag de recidiverisico’s en behandelmogelijkheden worden ingeschat. Aan de hand daarvan kan worden bekeken welke interventies passend en haalbaar zijn. Vervolgens kan opnieuw bij de reclassering een
detentiefaseringsrapport worden aangevraagd.
De directeur van de locatie Zoetermeer heeft negatief geadviseerd gelet op het negatieve advies van het OM en het feit dat klager tijdens zijn deelname aan een eerder p.p. heeft gerecidiveerd. Ook de directeur wijst er op dat daarnaast klagers
zelfreflectie nihil is en dat de reclassering eerst inzet van De Waag adviseert.
Het OM heeft eveneens negatief geadviseerd. Het recidiverisico is uitermate hoog en uit de documentatie van klager blijkt dat een lange detentie geen verandering brengt in klagers gedrag, aldus de officier van justitie.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2. Zoals de beroepscommissie eerder ten aanzien van klager heeft overwogen (RSJ 1 december 2015, 15/2869/GB), acht zij het, gelet op het hoge recidiverisico en het hoge risico op het zich onttrekken aan voorwaarden, van belang dat klager
stapsgewijs terugkeert in de maatschappij. Gebleken is dat klager inmiddels twee keer met goed gevolg algemeen verlof heeft genoten en dat hij sinds 13 juli 2016 in een b.b.i. verblijft.
4.3. Gelet op het advies van de reclassering klager eerst te laten meewerken aan het invullen van een vragenlijst, risicotaxatie en een diagnostisch onderzoek bij De Waag, acht de beroepscommissie een voorshandse afwijzing van klagers verzoek om
deelname aan een p.p. niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat uit het selectieadvies van de directeur van de locatie Zoetermeer volgt dat klager reeds is aangemeld bij het PMO voor aanmelding bij De Waag. Uit
de
nadere inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren dat klager inmiddels twee gesprekken heeft gehad bij De Waag. Niet gebleken is dat, zoals klager stelt, het onderzoek bij De Waag is afgerond. Voorts onderschrijft de beroepscommissie de
opmerking van de selectiefunctionaris dat een b.b.i. een andere detentiefase is met minder vrijheden dan een p.p. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 18 augustus 2016
secretaris voorzitter