Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2387/GV, 20 december 2002, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2387/GV

betreft: [klager] datum: 20 december 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 12 november 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 november 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager wil graag in verband met de toekomstige bevalling van zijn vriendin dekinderkamer opknappen. Voorts acht klager het verlof van belang in verband met zijn resocialisatie.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de verkregen inlichtingen en adviezen is gebleken dat klager sinds 1983 contacten met justitie heeft opgebouwd. Er is sprake van veelvuldige en stelselmatige recidive in de vorm van steeds ernstiger delictplegingen, een en ander(mede) als gevolg van klagers verslavingsproblematiek voor wat betreft softdrugs en harddrugs. Klager werd op 8 juni 2000 in vrijheid gesteld waarna hij op 21 maart 2001 en 23 maart 2001 recidiveerde tijdens een proeftijd. Op 4 mei2001 werd hij in vrijheid gesteld waarna hij op 22 juli 2001 en 25 juli 2001 recidiveerde. Klager zit momenteel een gevangenisstraf uit van 30 maanden wegens zeer ernstige geweldsdelicten. Een opgelegde voorwaardelijkegevangenisstraf van acht maanden is inmiddels tenuitvoer gelegd. Gelet op het bovenstaande is er geen enkel vertrouwen in een goed verloop van een verlof. Een AV-verlof wordt maatschappelijk onaanvaardbaar geacht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Rijnmond, locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven dat klager die een straf uitzit wegens berovingen op benzinestations en inbraken, vele malen eerder is veroordeeld wegens vermogensdelicten al danniet vergezeld van geweld. De feiten waarvoor klager thans is veroordeeld heeft hij gepleegd in een proeftijd. Gelet op het gevaar voor recidive en de daaruit voortvloeiende maatschappelijke onrust die verlofverlening kanveroorzaken bij de slachtoffers wordt negatief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening in welke vorm dan ook.
De politie heeft geadviseerd om klager gezien de omvang van zijn antecedenten, zijn gewelddadig verleden en het ernstige gevaar voor recidive alsmede het gevaar voor verstoring van de openbare orde en veiligheid, geen verlof teverlenen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens diefstal en afpersing. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 8 maanden te ondergaan, wegens tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijkegevangenisstraf. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 juli 2003. Aansluitend dient hij eventueel 6 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften teondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Uit de onderliggende stukken is gebleken dat klager, die veelvuldig veroordeeld is terzake van gewelddadige vermogensdelicten, zeer snel en zelfs tijdens een opgelegde proeftijd heeft gerecidiveerd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 december 2002

secretaris voorzitter

Naar boven