nummer: 17/1827/GM
betreft: [klager] datum: 20 oktober 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de tandarts verbonden aan de locatie Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 29 mei 2017 van de bemiddeling door de tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 25 september 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is klager gehoord.
De tandarts verbonden aan de locatie Esserheem is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de tandheelkundig adviseur van 23 februari 2017 en 2 maart 2017, betreft inadequate tandheelkundige zorg en de weigering van de tandarts om de behandeling over te laten aan een andere tandarts.
2. De standpunten van klager en de tandarts
Klager heeft in beroep zijn klacht als volgt toegelicht.
De behandeling door de tandarts is niet goed gegaan. Toen hij een lamp op de tand zette werd deze erg heet, waardoor mogelijk de zenuw is beschadigd. Klager heeft nog steeds last van die tand. Klager heeft eerder, toen hij in het PPC in Amsterdam verbleef, ook al problemen gehad met de tandheelkundige zorg. Klagers eigen tandarts heeft vervolgens geprobeerd een en ander te herstellen. Die tandarts zei toen dat er sprake was van prutswerk. De inrichtingstandarts van Esserheem heeft in eerste instantie klagers tand ‘gelakt’. Omdat dit niet helemaal goed ging heeft hij dat later nog een keer geprobeerd. Dat was op 23 maart 2017. Bij deze klacht gaat het alleen om klagers voortand. Hij had last van een kloppende pijn. Volgens klager was sprake van ruimte tussen de vulling van die tand en de zenuw. Die vulling zat er al vóór klagers detentie. De pijn kwam en ging en was zodanig dat klager er zo nu en dan ook ’s nachts wakker van werd. Klager heeft nog steeds klachten; ze zijn wel enigszins verminderd. Aan klager is door de tandarts uitgelegd dat het niet nodig was om de vulling eruit te halen. Klager gebruikt soms paracetamol tegen de pijn maar dat werkt niet echt. Nadat het lid van de beroepscommissie, de tandarts, het gebit van klager heeft geïnspecteerd verklaart klager dat hij ’s nachts een bitje draagt tegen het knarsen. De tandarts legt aan klager uit dat dit mogelijk verband houdt met zijn klachten.
Klager weet dat hij zich niet altijd even netjes uitdrukt over de tandarts(en) in de inrichting, maar daar hebben zij het dan naar gemaakt. De voorzitter geeft aan dat het om onaanvaardbaar taalgebruik van klager gaat, en dat een volgende keer bij zulk taalgebruik zijn beroep niet in behandeling zal worden genomen.
De tandarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de tandheelkundig adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Op 5 december 2016 is klager gezien voor een periodieke controle waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Op 12 januari 2017 gaf klager aan dat element 21 gevoelig was, palatinaal. Het element was voorzien van een vulling, maar verder waren er geen bijzonderheden. Om de gevoeligheid te verminderen is palatinaal een laagje bonding aangebracht. Op 23 maart 2017 was de gevoeligheid nog niet helemaal over en is nogmaals een laagje bonding aangebracht.
3 De beoordeling
De beroepscommissie overweegt allereerst dat uit het dossier noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht enige aanleiding bestaat om – zoals reeds door de tandheelkundig adviseur is overwogen – te twijfelen aan de deskundigheid van de inrichtingstandarts van de locatie Esserheem. Dit onderdeel van het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de behandeling van klagers pijnklachten geldt dat uit de constatering van de van de beroepscommissie deel uitmakende tandarts aannemelijk wordt dat bij klager sprake is van slijtage van het glazuur van zijn (voor) tanden door knarsetanden, waardoor de pijnklachten konden ontstaan. Dergelijke slijtage is moeilijk behandelbaar. De door de inrichtingstandarts gekozen behandelwijze, te weten het aanbrengen van een dunne filmlaag op de desbetreffende voortanden, kan daarbij enige verlichting bieden.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de tandarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt daarbij nog op dat het op zichzelf voor de hand zou hebben gelegen als de tandarts de uitleg over het ontstaan van de klachten en de (on)mogelijkheid om deze definitief op te lossen direct aan klager zou hebben gegeven. Die omissie is evenwel onvoldoende zwaarwegend om tot een gegrondverklaring te komen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, K.M.P.A.M. Habryka en dr. H.J.P. Kroeze, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 oktober 2017.
secretaris voorzitter