Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/1840/GM, 16 oktober 2017, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/1840/GM

betreft: [klager]            datum: 16 oktober 2017

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 10 mei 2017 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 september 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens, gehoord.

De inrichtingsarts van de locatie Zuyder Bos is niet ter zitting te verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 26 april 2017, betreft de onzorgvuldige behandeling van de knieblessure.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht.

Bij klager is twee keer een röntgenfoto gemaakt van zijn knie. Hij is vervolgens op 20 april 2017 naar de röntgenafdeling van het ziekenhuis gebracht terwijl er volgens de orthopeed  een MRI-scan had moeten plaatsvinden. Aansluitend zou hij dan weer naar de orthopeed hebben moeten gaan. Klager is van mening dat de periode tussen het ontstaan van zijn blessure en de uiteindelijke MRI-scan te lang is. Toen klager bij de orthopeed kwam kreeg hij te horen dat hij veel eerder een MRI-scan had moeten krijgen. Tot heden is er nog geen sprake geweest van enige behandeling van het knieletsel. Klager heeft ook geen fysiotherapie gekregen omdat een en ander niet 100% hersteld is. Momenteel heeft klager eigenlijk alleen nog last van zijn knie bij zware belasting. Klager heeft begrepen dat het Hoofd Zorg van de inrichting aan de Medisch Adviseur heeft bericht dat bij de behandeling niet alles echt goed is verlopen. Voor klager is het met name van belang dat de medische dienst van de inrichting zijn excuses aanbiedt voor de slechte behandeling. Na het indienen van beroep is er overigens opnieuw iets voorgevallen tussen de medische dienst en klager. Toen hij verbandmiddelen (tubing) voor zijn knie vroeg kreeg hij te horen dat er nooit iets met zijn knie aan de had was geweest. Klager is van mening dat de medische dienst in zijn geval onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.

Vanuit medisch oogpunt is de diagnostiek naar behoren verlopen en heeft de knie van klager geen verdere schade opgelopen in tussentijd. Het lijkt erop dat voornamelijk op het gebied van communicatie zaken beter hadden kunnen verlopen. Het bezoek op 20 april 2017 aan de afdeling radiologie was onnodig. Ook is het vervelend dat klager niet is opgeroepen een week na zijn eerste consult bij de inrichtingsarts. Het is begrijpelijk dat de situatie en miscommunicatie zeer vervelend zijn geweest voor klager.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat klager op 13 februari een knieblessure heeft opgelopen, waarvoor hij toen is beoordeeld en behandeld door de inrichtingsarts. Klager is, toen de klachten bleven aanhouden, verwezen naar het ziekenhuis voor het maken van een röntgenopname van die knie. Die röntgenopname heeft plaatsgevonden op 28 februari 2017. Vervolgens heeft het weliswaar enige tijd geduurd alvorens verdere onderzoeken zijn verricht maar dat kan niet zozeer worden verweten aan de medische dienst van de locatie Zuyder Bos als wel aan de logistieke planning bij het ziekenhuis waar klager onder behandeling was. Bij de feitelijke behandeling van de knieklachten door de inrichtingsarts is niet afgeweken van hetgeen  bij dit soort letsels gebruikelijk is zodat deze daarom niet als onzorgvuldig kan worden aangemerkt.

De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs K.M.P.A.M. Habryka en dr.ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 16 oktober 2017.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven