nummer: 16/2544/GV
betreft: [...] datum: 1 augustus 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.G.M.C. Peters, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 15 juli 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers moeder wil nog eenmaal haar verjaardag met al haar kinderen vieren op 26 juli 2016. Zij is 95 jaar oud en door lichamelijke problemen niet in staat klager te bezoeken. Klagers oudere broer is
ernstig ziek en zal naar verwachting het einde van dit jaar niet halen. Klagers aanwezigheid is voor de vervulling van de laatste wens van zijn moeder noodzakelijk. Dat klager op 12 augustus 2016 in vrijheid wordt gesteld doet hier niet aan af, nu het
na 26 juli 2016 te laat is deze wens nog te vervullen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geen bezwaar tegen het verlof. Doordat klager tijdens deelname aan een penitentiair programma slachtoffer is geworden van een schietincident, heeft hij geen
enkele
vorm van resocialisatie gehad. De verlofcommissie gaat eraan voorbij dat incidenteel verlof ook bedoeld is voor redenen van humane aard (RSJ 19 mei 2016, 16/1307/GV). Gelet op voornoemde omstandigheden is de beslissing van de selectiefunctionaris
onredelijk en onbillijk.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Aan klager is op 19 mei 2016 algemeen verlof toegekend en klager heeft ook regimaire vrijheden genoten tijdens zijn detentie. In de artikelen 22 en 23 van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staan de situaties beschreven waarbij incidenteel verlof kan worden verleend. De verjaardag van de moeder van een gedetineerde wordt hier niet genoemd. Het betreft weliswaar een gebeurtenis in de
persoonlijke sfeer, maar de noodzaak van klagers aanwezigheid ontbreekt. Niet is aannemelijk geworden dat de gezondheid van klagers moeder en/of broer zodanig is dat om deze reden incidenteel verlof geïndiceerd is. Daarbij is de spoedige
invrijheidstelling van klager mede in overweging genomen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Groot Alphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag omdat de aanvraag niet voldoet aan de objectieve criteria van de Regeling.
Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 12 augustus 2016.
Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om de verjaardag van zijn moeder bij te wonen op
26 juli 2016.
Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (verder: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. De meest gangbare gronden voor het verlenen van incidenteel verlof zijn in de artikelen 23 tot en met 31 van de Regeling opgesomd, maar ook om andere redenen kan incidenteel verlof worden verleend.
Hoewel de wens van klager om bij de (mogelijk laatste) verjaardag van zijn moeder aanwezig te zijn begrijpelijk is, kan dit in dit geval niet worden aangemerkt als een zodanig bijzondere gebeurtenis in de persoonlijke sfeer dat klagers aanwezigheid
daarbij noodzakelijk is. De beroepscommissie heeft hierbij in aanmerking genomen dat klager op 12 augustus 2016 in aanmerking komt voor invrijheidstelling en dat niet is gebleken dat de lichamelijke toestand van zijn broer en zijn moeder zodanig is dat
incidenteel verlof op dit moment noodzakelijk zou zijn. Hierbij komt nog dat in artikel 21, derde lid, van de Regeling, is bepaald dat incidenteel verlof in beginsel niet wordt verleend indien de gedetineerde binnen een maand na de beoogde verlofdatum
in aanmerking komt voor invrijheidstelling.
Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de Staatssecretaris niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 1 augustus 2016.
secretaris voorzitter