Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1690/GB, 1 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:01-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/1690/GB

Betreft: [klager] datum: 1 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 mei 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 december 2015 gedetineerd. Hij verbleef in het Detentiecentrum Rotterdam. Sinds 10 mei 2015 verblijft hij in de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. In oktober 2015 is aan klager een gevangenisstraf opgelegd van 240 dagen, bestaande uit 90 dagen wegens een nieuw strafbaar feit en 150 dagen wegens de tenuitvoerlegging van een - eerder opgelegde -
voorwaardelijke straf. Ten tijde van de uitspraak zat klager al bijna 90 dagen vast en omdat hij geen hoger beroep had ingesteld mocht hij naar huis. Op 16 december 2015 werd klager opgehaald en ingesloten. Op 15 januari 2016 is de tenuitvoerlegging
van
de detentie gedurende 90 dagen geschorst. Hij is telkens bezig geweest om plaatsing in een z.b.b.i. rond te krijgen. In het contact met de casemanager werd ook gesproken over een penitentiair programma per 23 juni 2016. Klager hoopt dat hij alsnog kan
deelnemen aan een penitentiair programma.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is op 16 december 2015 ingesloten voor het ondergaan van een eerder opgelegde (oorspronkelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen. Op 15 januari 2016 is aan klager strafonderbreking verleend voor de duur van 90 dagen. Op
15 april 2016 is met de verdere tenuitvoerlegging van het strafrestant een aanvang genomen. De einddatum van klager is thans gesteld op 12 augustus 2016. Ingevolge artikel 2, eerste lid, sub b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van
gedetineerden kan een gedetineerde in een z.b.b.i. worden geplaatst aan wie een vrijheidsstraf van ten minste zes maanden is opgelegd. Klager voldoet derhalve niet aan de criteria.

4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

De beroepscommissie stelt het volgende vast. Bij rechterlijke uitspraak van 30 oktober 2015 is aan klager een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes maanden met aftrek, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en is beslist dat een eerder opgelegde
voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen ten uitvoer wordt gelegd. Klager verbleef ten tijde van de rechterlijke uitspraak al drie maanden in detentie en is daarna kennelijk uit detentie ontslagen. Op 16 december 2015 is klager opgehaald voor de
tenuitvoerlegging van de 150 dagen gevangenisstraf. Klager heeft op 17 maart 2016 verzocht om plaatsing in een z.b.b.i.. Op 25 april 2016 is een selectieadvies uitgebracht en op 4 mei 2016 is klagers verzoek afgewezen wegens het niet voldoen aan de
criteria.

Klager heeft aangevoerd dat hem een gevangenisstraf van in totaal 240 dagen is opgelegd en dat hij derhalve wel voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking komt. De beroepscommissie vermoedt dat bij klager sprake is van enige verwarring. Nu echter de
tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet direct aansloot op klagers vorige detentie, maar hij eerst in vrijheid is gesteld en hij momenteel, sinds 16 december 2015, is gedetineerd voor het ondergaan van de 150 dagen gevangenisstraf, voldoet
hij, gelet op artikel 2, eerste lid, sub b, van de Regeling, niet aan de criteria voor plaatsing in een z.b.b.i.. De beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, derhalve niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 1 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven