Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0532/GA, 29 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/532/GA

betreft: [klager] datum: 29 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.H.J. van Rhijn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 februari 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave, zijn gehoord klagers raadsman mr. A.T. van Rhijn en [...], juridisch medewerker bij de locatie Sittard.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het verstoren van de arbeid en het maken van een slaande beweging naar het personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In essentie is klager in beroep gekomen omdat hij niet heeft geslagen. Hij heeft ook nooit de bedoeling gehad om dat de doen. Hij maakte meer een opheffende beweging. Klager weet dat hij niet moet slaan omdat dit voor hem vervelende gevolgen zal
hebben.
De verslagen die over dit voorval zijn gemaakt zijn onvoldoende duidelijk om vast te kunnen stellen dat klager daadwerkelijk zou hebben geslagen.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager stond binnen de inrichting bekend als een persoon met agressieve uitbarstingen. Gelet daarop, in combinatie met klagers postuur, werd hij door het personeel wel als bedreigend ervaren. Aan klager is de onderhavige disciplinaire straf opgelegd
omdat hij een dreigend gebaar maakte in de richting van de werkmeester in de arbeidszaal. De verslagen zijn volgens de directeur voldoende duidelijk. Voorts is klager nog een ordemaatregel van uitsluiting van de arbeid opgelegd. Dat geschiedde
waarschijnlijk ter bescherming van de werkmeesters. Klager is overigens na een volgend (ernstig) voorval overgeplaatst naar de p.i. Vught.

3. De beoordeling
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd in verband met verstoring van de arbeid en het maken van een slaande beweging naar een personeelslid. Die disciplinaire straf is opgelegd naar aanleiding van een schriftelijk verslag van 20 november 2015.
In dat verslag valt (onder meer) het volgende te lezen:
“(...)
Ik ben naar gedetineerde toegelopen en hem duidelijk gemaakt dat ik hiervan niet gediend ben en hem dit rapport aangezegd.
Hij was het er niet mee eens en maakte een slaande beweging naar mij. Collega [...] C. sprong op dat moment tussenbeiden en heeft gedetineerde D. van de werkzaal af begeleid.
(...)”

Klager heeft steeds gesteld geen slaande beweging te hebben gemaakt, maar slechts een opheffende beweging naar de betreffende werkmeester.

De beklagcommissie heeft om een nader verslag verzocht van de werkmeester [...] C. In dat verslag van 11 januari 2016 heeft deze werkmeester (onder meer) verklaard:
“(...)
Vervolgens is collega W. uit kantoor gekomen en heeft aan ged. D. de opdracht gegeven om de werkzaal direct te verlaten. Daarop is een woordenwisseling ontstaan (...). I.v.b. de veiligheid van mijn collega ben ik snel naar de situatie toe gegaan. En ben
vervolgens direct tussen beiden gekomen. Gezien de drukte op de werkzaal heb ik niet alles gezien en ook niet of ged. D. wilde slaan, maar de situatie was erg dreigend op dat moment.
Wel heb ik gezien dat ged D. zijn bovenlichaam voorover boog en een opheffende beweging met schouders en armen maakte.
(...)”

De vraag die hier beantwoord dient te worden, is of de directeur naar aanleiding van het verslag van 20 november 2015 onderhavige disciplinaire straf heeft kunnen opleggen. Naar het oordeel van de beroepscommissie biedt dat verslag een onvoldoende
feitelijke onderbouwing voor de verwijten dat klager de arbeid zou hebben verstoord waarbij hij een slaande beweging zou hebben gemaakt naar de medewerker. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de betreffende werkmeester een en ander als (enigszins)
dreigend kan hebben ervaren, had de directeur bij gebreke aan die feitelijke onderbouwing geen disciplinaire straf op mogen leggen. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden
verklaard.

De beroepscommissie acht gelet op het bovenstaande termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en bepaalt deze op € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en drs. R.K. Boelens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven