Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0756/TA en 16/0772/TA, 14 juli 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-07-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/756/TA en 16/772/TA

betreft: [klager] datum: 14 juli 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen twee uitspraken van 3 februari 2016 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juni 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B. Molenaar, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], locatiemanager zorg.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing om klager niet met zijn broer te laten bellen (HK2015/221);
b. het belemmeren van telefonisch contact tussen klager en zijn raadsman (HK2015/222);
c. het niet screenen en/of op klagers netwerklijst plaatsen van een bepaald persoon (HK2015/268);
d. het niet screenen en/of op klagers netwerklijst plaatsen van twee telefoonnummers van een reeds gescreend contact (HK2015/268).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Klagers broer – die gescreend is – was niet langer op zijn mobiele telefoon – waarvan het telefoonnummer wel was gescreend – bereikbaar. Daarom wilde klager naar de huistelefoon van zijn broer bellen. De inrichting hoefde alleen te verifiëren of het
door klager opgegeven telefoonnummer het telefoonnummer van zijn broer was. Dit telefoonnummer staat gewoon in de telefoongids, zodat de inrichting eenvoudig had kunnen vaststellen dat het opgegeven telefoonnummer, het nummer van klagers broer was. De
inrichting heeft dit niet gedaan, waardoor klager niet met zijn broer heeft kunnen bellen en hij is geschonden in zijn recht als vermeld in artikel 38 Bvt.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Het gebeurt regelmatig dat klager zijn advocaat wil bellen, maar een (paar) uur moet wachten tot er een draagbare telefoon beschikbaar is. Hierdoor kan klager niet op de met zijn advocaat afgesproken tijden zijn advocaat bellen. Klager wordt op deze
manier belemmerd in het telefonisch contact met zijn advocaat.
Ten aanzien van het beklag onder c.:
De persoon in kwestie is een verpleegde die op de resocialisatieafdeling van de Pompestichting verblijft. Die persoon beschikt 24 uur per dag over een mobiele telefoon en kan vrij bellen en gebeld worden zonder dat er een screening plaatsvindt door de
maatschappelijk werker van de Pompestichting. De inrichting heeft ten onrechte geen actief contact gezocht met de desbetreffende persoon zelf. Er is alleen contact opgenomen met diens maatschappelijk werker, maar die bepaalt dus niet met wie die
patiënt
wel of geen contact mag hebben. De desbetreffende persoon heeft verscheidene keren naar de Van der Hoeven Kliniek gebeld en gevraagd of hij klager kon spreken, maar kreeg steeds te horen dat hij niet wordt doorverbonden omdat hij niet gescreend is. De
inrichting weigert dus om die persoon te screenen, waardoor klager geen contact met hem kan onderhouden. Er is sprake van een schending van klagers recht als vermeld in artikel 38 Bvt.
Ten aanzien van het beklag onder d.:
De persoon in kwestie is een verpleegde wiens tbs thans voorwaardelijk is beëindigd. Deze persoon is reeds gescreend. Hij is nu niet meer bereikbaar op het nummer van de kliniek waar hij verbleef. Klager wil hem bellen op zijn mobiele telefoonnummer,
maar de inrichting weigert, ondanks herhaalde verzoeken van klager, om te verifiëren of het door klager opgegeven telefoonnummer het telefoonnummer van de desbetreffende persoon is. Daardoor kan hij geen contact onderhouden met die persoon. Er is
sprake
van een schending van klagers recht als vermeld in artikel 38 Bvt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.:
Om te verifiëren of een telefoonnummer inderdaad het telefoonnummer is van een reeds gescreend persoon, neemt de inrichting contact op met het gescreende contact op het nieuwe telefoonnummer. Het telefoonnummer wordt niet opgezocht in de telefoongids.
De inrichting heeft het door klager opgegeven telefoonnummer meermalen gebeld, maar er is geen contact tot stand gekomen, zodat de inrichting niet heeft kunnen vaststellen dat het door klager opgegeven telefoonnummer het telefoonnummer van zijn broer
was.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Hetgeen in beklag is aangevoerd kan als herhaald en ingelast worden beschouwd.
Ten aanzien van het beklag onder c.:
Onderdeel van de screening is dat de maatschappelijk werker contact opneemt met de te screenen persoon zelf. In dit geval is contact opgenomen met de maatschappelijk werker van de Pompestichting. Die heeft te kennen gegeven dat de patiënt met wie
klager
contact wil hebben, niet heeft aangegeven dat hij contact met klager wil. Contact wordt alleen toegestaan als de wens om contact wederzijds is. Niet gebleken is dat hiervan in dit geval sprake was. De maatschappelijk werker van de Van der Hoeven
Kliniek
heeft overigens in dit geval geen contact gehad met desbetreffende persoon zelf.
Ten aanzien van het beklag onder d.:
Klager heeft geen verzoek ingediend om een nieuw telefoonnummer van het reeds gescreende contact te verifiëren.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. Vast staat dat klagers broer een gescreend contact is en dat klager de inrichting heeft verzocht om zijn broer op een ander, nog niet in de
inrichting bekend, telefoonnummer te mogen bellen. De beroepscommissie neemt voorts als vaststaand aan dat de inrichting het door klager opgegeven telefoonnummer meerdere keren ter verificatie heeft gebeld, maar dat geen contact op dat telefoonnummer
tot stand is gekomen. Om deze reden heeft de inrichting klager niet toegestaan om naar dit telefoonnummer te bellen, waardoor klager van
14 tot en met 17 september 2015 geen telefonisch contact heeft kunnen hebben met zijn broer.

Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klacht is gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting welke een vermeende beperking inhoudt van klagers recht als neergelegd in artikel 38, eerste lid, Bvt. Gelet
hierop en op het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de huisregels vindt contact met personen buiten de inrichting alleen dan zonder toezicht plaats als de persoon waarmee de verpleegde contact wil hebben gescreend is. Namens het hoofd van de inrichting is in beklag
en beroep meegedeeld dat indien een reeds gescreend contact een nieuw telefoonnummer heeft, de verpleegde dit nummer mag bellen, mits het behandelend team de identiteit van de persoon kan vaststellen ter verificatie. Uitgangspunt is voorts, zo is ter
zitting gebleken, dat verificatie plaatsvindt door contact op te nemen met de gescreende persoon op het opgegeven telefoonnummer. Er wordt dus niet volstaan – en dit acht de beroepscommissie begrijpelijk – met het opzoeken van een telefoonnummer in de
telefoongids. Nu in dit geval geen contact met klagers broer op het door klager opgegeven telefoonnummer tot stand is gekomen, kon niet op de gebruikelijke wijze worden geverifieerd of het opgegeven telefoonnummer inderdaad een telefoonnummer van
klagers broer was. Bij deze stand van zaken kan de beslissing om klager niet naar het opgegeven telefoonnummer (van zijn broer) te laten bellen niet onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie als volgt. Klager heeft in zijn klaagschrift in algemene zin gesteld dat hij wordt belemmerd in zijn telefonisch contact met zijn advocaat. Hoewel daartoe
in
de gelegenheid gesteld, heeft klager in beklag noch in beroep toegelicht tegen welke concrete beslissing van het hoofd van de inrichting zijn beklag is gericht. Gelet hierop kan niet wordt vastgesteld dat het beklag tijdig is ingediend en is gericht
tegen een voor beklag vatbare beslissing van het hoofd van de inrichting. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie als volgt. Vast staat dat klager heeft verzocht om een patiënt die op de resocialisatieafdeling van de Pompestichting verblijft te screenen en op zijn
netwerklijst te plaatsen. De beroepscommissie neemt voorts als vaststaand aan dat vanuit de inrichting contact is opgenomen met de maatschappelijk werker van de Pompestichting en dat die te kennen heeft gegeven dat de desbetreffende patiënt niet heeft
aangegeven contact met klager te willen. Nu contact alleen wordt toegestaan indien de wens om contact wederzijds is, heeft de inrichting de desbetreffende patiënt niet gescreend en niet op klagers netwerklijst geplaatst, waardoor klager geen
telefonisch contact heeft kunnen hebben met deze persoon.

Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klacht is gericht tegen een beslissing van het hoofd van de inrichting die een vermeende beperking inhoudt van klagers recht als neergelegd in artikel 38, eerste lid, Bvt. Gelet
hierop en op het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ter zitting is namens het hoofd van de inrichting verklaard dat uitgangspunt is dat de maatschappelijk werker actief contact opneemt met de persoon die gescreend moet worden. In dit geval heeft de maatschappelijk werker evenwel geen rechtstreeks
contact
gehad met de desbetreffende patiënt zelf, maar is volstaan met het opnemen van contact met en het doen van navraag bij de maatschappelijk werker in de Pompestichting. Niet gebleken is dat het voor de inrichting onmogelijk was om met de desbetreffende
patiënt zelf in contact te komen. De inrichting heeft dus niet voldaan aan haar eigen screeningsprocedure. Hierdoor is onvoldoende onderzocht of de desbetreffende medepatiënt de wens had om telefonisch contact met klager te onderhouden. Tegen deze
achtergrond bezien kan de beslissing om de desbetreffende patiënt niet te screenen en/of op klagers netwerklijst te plaatsen niet als redelijk en billijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal derhalve het beklag gegrond verklaren. De
beroepscommissie zal voorts de bestreden beslissing vernietigen en het hoofd van de inrichting opdragen om binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Nu de
rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie als volgt. Hoewel de inrichting anders beweert, acht de beroepscommissie gezien klagers consequente en onderbouwde stellingname aannemelijk dat klager aan
de
inrichting heeft verzocht om een nog niet bekend telefoonnummer van een reeds gescreend contact – een patiënt wiens tbs voorwaardelijk is beëindigd – te verifiëren. Vast staat dat dit niet is gebeurd, waardoor klager geen telefonisch contact heeft
kunnen hebben met deze persoon.

Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klacht is gericht tegen een beslissing (dan wel weigering daartoe) van het hoofd van de inrichting die een vermeende beperking inhoudt van klagers recht als neergelegd in artikel
38,
eerste lid, Bvt. Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt (juncto artikel 56, vijfde lid, Bvt) zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager
alsnog
ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Namens het hoofd van de inrichting zijn geen redenen aangevoerd die de beslissing om niet te voldoen aan klagers verzoek kunnen rechtvaardigen. De beroepscommissie zal het beklag dan ook gegrond verklaren. De beroepscommissie zal voorts de bestreden
beslissing vernietigen en het hoofd van de inrichting opdragen om binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing
nog ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie gegeven op het beklag als vermeld onder a., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. en d. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in deze klachten en verklaart deze klachten gegrond. Zij vernietigt de
onder c. en d. weergegeven beslissingen van het hoofd van de inrichting en draagt het hoofd van de inrichting op om binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak nieuwe beslissingen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 14 juli 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven