Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1955/GA, 10 augustus 2016, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1955/GA

betreft: [klager] datum: 10 augustus 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 mei 2016 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, mw. [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het Justitieel Complex Zaanstad, en mw. [...], juridisch medewerker.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 26 mei 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:
a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet psychotisch. In 2013 is hij nog onderzocht. Klager is hoogbegaafd en heeft een hoog IQ. Hij vertoont geen psychotische kenmerken. Hij heeft nooit een klap uitgedeeld. Door de
dwangbehandeling voelt klager zich vermoeid en heeft hij last van knarsetanden. Hij kan zich weinig herinneren van de second opinion door de onafhankelijke psychiater op 20 mei 2016. Klager heeft nooit met urine gegooid. Hij heeft vaak zonder eten in
de
isoleercel gezeten. Hij is zelf twee keer in hongerstaking gegaan. Dat was goed voorbereid met zijn artsen. Het doel van de hongerstakingen was een eerlijk proces en zijn kinderen weer zien met een positief resultaat. Klager geeft aan dat hij
vrijblijvend quetiapine wil innemen. Hij merkt dat zijn stemming daardoor verandert. Klager heeft altijd ADHD gehad. Vroeger kreeg hij daarvoor veel tabletten dus hij merkte wel dat hij drukker was. Nu is hij weer rustiger. Klager heeft bezwaar tegen
het alsnog ter zitting overleggen van het uittreksel van het behandelplan, nu hij deze niet heeft gekregen

De directeur heeft in beroep haar standpunt als volgt toegelicht. Er was duidelijk iets aan de hand met klager. Hij is beoordeeld door twee psychiaters. Klager is overgeplaatst van Haaglanden naar Zaanstad, want in Haaglanden ging het al niet goed met
hem. Reeds daar was een proces in gang gezet inzake het opleggen van een a-dwangbehandeling, maar nu hij werd overgeplaatst, moest het proces herstart worden vanuit PPC Zaanstad. Klager weigerde medicatie, terwijl het wel nodig was. Door het depot gaat
het nu beter met hem. Hij is van een zwaardere afdeling naar een lichtere afdeling gegaan. De directeur zal aan klagers psychiater doorgeven dat hij – op vrijwillige basis – de medicatie oraal wil innemen. Ter zitting overlegt de directeur een
uittreksel van het behandelplan. Het dossier bevat een advies aan de directeur van de beoordelend psychiater. De inhoud daarvan is – op een kleine toevoeging aan het eind na – hetzelfde als het uittreksel van het behandelplan, het betreft alleen een
ander format.

3. De beoordeling
Aan klager is de mogelijkheid geboden om op het ter zitting overgelegde behandelplan te reageren gedurende een week na de zitting van de beroepscommissie. Van deze mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt.

De directeur heeft de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht.
In navolging van het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw heeft de directeur de verklaringen van die psychiaters overgelegd. Voorts is namens de directeur een uittreksel uit klagers behandelplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot
toepassing van dwangbehandeling met medicatie ten aanzien van klager is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelplan komt het volgende naar voren. Er is sprake van een stoornis van de geestvermogens, namelijk een psychotisch toestandsbeeld met wanen en een schizoaffectieve stoornis. De lijn in het denken
ontbreekt waardoor klager feiten en fantasieën slecht kan onderscheiden. Vanuit oordeels- en kritiekstoornissen gaat hij lichtvaardig in honger- en dorststakingen om zaken af te dwingen. Daardoor is er sprake van gevaar dat klager zich van het leven
zal
beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Bij confrontatie met de realiteit en met zijn stoornis raakt hij zeer geagiteerd en wordt hij dreigend in het contact met derden. Zo spuugt hij naar het personeel en bevuilt hij zijn
celdeur
met urine. Hij veroorzaakt geluidsoverlast en bedreigt het personeel. Dit leidt tot het gevaar dat klager met hinderlijk gedrag de agressie van anderen zal oproepen, het gevaar dat hij een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel
zal toebrengen, het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Er bestaat een causaal verband tussen het gevaar en de stoornis. Klager heeft geen ziektebesef en weigert medicatie
in
te nemen.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat hij vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling,
het
gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en
doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager de a-dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het
beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 10 augustus 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven