Nummer: 16/1319/GB
Betreft: [klager] datum: 8 augustus 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M. Kruizinga, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 6 april 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de inrichting voor stelselmatige daders (ISD) van de locatie Zoetermeer ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 19 september 2014 gedetineerd. Hij verbleef in de ISD van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere. Op 24 februari 2016 is hij overgeplaatst naar de ISD van de locatie Zoetermeer. De detentie is geëindigd op 1 juli 2016.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de invoer en handel van contrabande in de p.i. Almere. Zowel de Raad, als de p.i. Almere en de selectiefunctionaris blijken volgens klager niet over de verklaringen van klagers medegedetineerden
hieromtrent te beschikken. Hierdoor weet de selectiefunctionaris niet hoeveel verklaringen het waren, wie de verklaringen hebben gegeven en of zij een belang hadden bij het verdacht maken van klager. Om deze reden kan naar zijn mening niet worden
vastgesteld dat de geuite verklaringen van de invoer en/of handel van contrabande op waarheid berusten. Klager merkt op dat gesteld wordt dat de verklaringen worden bekrachtigd door het aantreffen van contrabande in klagers cel, die wijzen op
drugsgebruik en een verdenking opleveren voor drugshandel. Volgens klager valt echter niet in te zien hoe voornoemde contrabande, bestaande uit wiet, urine en een klismaspuit, een verdenking van drugshandel bekrachtigt. Daarnaast heeft klager hiervoor
reeds een disciplinaire straf opgelegd gekregen, waaruit blijkt dat dit niet de reden is geweest voor klagers overplaatsing, maar dat dit enkel op de verklaringen van klagers medegedetineerden is gegrond. Bovendien kan alleen een disciplinaire straf op
worden gelegd als vaststaat dat de gedetineerde verantwoordelijk is voor het gedrag dat bestraft wordt (RSJ 15 november 2004, 04/1895/GB, RSJ 12 juni 2014, 14/0820/GA en artikel 51, vijfde lid, van de Pbw). Nu in casu niet vast is komen te staan dat
klager verantwoordelijk is geweest voor invoer van en handel in contrabande, had hij volgens klager niet overgeplaatst mogen worden.
Verder heeft de overplaatsing van klager volgens hem grote gevolgen gehad voor zijn ISD-traject. Alles wat klager had opgebouwd, zijn werk bij voetbalclub A., zijn behandeling bij De Waag en zijn inschrijving in Almere, is teniet gedaan. Het volledig
opnieuw opstarten van een behandeling in de buurt van Zoetermeer had gezien het resterende deel van de ISD-maatregel geen zin meer. De rechtbank te Haarlem heeft dan ook besloten de ISD-maatregel voortijdig te beëindigen, nu continuering geen enkel
doel
meer diende. Klager zit inmiddels zonder dagbesteding, inkomen of dak boven zijn hoofd in Alkmaar. Dit was precies de situatie die hij naar zijn zeggen probeerde te voorkomen. Nu geen rekening is gehouden met de gevolgen voor het ISD-traject, staat
vast
dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, dan wel dat deze verkeerd is beoordeeld. Klager verzoekt een tegemoetkoming, aldus klager.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Bij klager is contrabande aangetroffen in zijn cel hetgeen duidt op drugsgebruik en een verdenking oplevert voor handel in drugs. Daarnaast waren er verschillende verklaringen van medegedetineerden over klagers betrokkenheid bij handel in drugs en het
dwingen van gedetineerden om drugs af te nemen. Dientengevolge heeft de directeur van de p.i. Almere in het selectieadvies van 22 februari 2016 verzocht klager over te plaatsen naar een andere inrichting. De selectiefunctionaris kent de inhoudelijke
verklaringen van de medegedetineerden niet. Wel is bekend dat klager een flinke verslavingsgeschiedenis heeft. Tijdens de huidige ISD-maatregel is klager meermalen disciplinair gestraft wegens het gebruik van drugs.
Voorts acht klager de gevolgen van de overplaatsing groot, maar hij benoemt niet welke gevolgen dat zijn. Indien klager de door hem gevolgde externe activiteiten in Almere bedoelt, merkt de selectiefunctionaris op dat deze waarschijnlijk alsnog zouden
zijn beëindigd na het vinden van de contrabande in zijn cel en de verklaringen van klagers medegedetineerden. Het is thans aan de directeur van de locatie Zoetermeer hoe het ISD-traject aldaar vormgegeven wordt.
4. De beoordeling
4.1. Hoewel klager inmiddels op 1 juli 2016 in vrijheid is gesteld en derhalve niet langer in de ISD van de locatie Zoetermeer verblijft, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen nu namens klager is verzocht om een financiële
tegemoetkoming.
4.2. De ISD van de locatie Zoetermeer is een inrichting voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.
4.3. Uit het selectieadvies van de p.i. Almere volgt dat meerdere gedetineerden hebben verklaard dat klager contrabande in de vorm van hard-/softdrugs de inrichting heeft binnengesmokkeld en heeft verhandeld op de afdeling. Klager heeft een
disciplinaire straf opgelegd gekregen voor de vondst van contrabande op zijn cel in de vorm van een bol wiet, een potje met urine, een envelop met een witte onbekende substantie met een chloortablet en een klismaspuit. Nu dat gegeven vast is komen te
staan kan dat, mede gelet op de omvang van de vondst, ook als de verklaringen van medegedetineerden niet op schrift zijn vastgelegd, in redelijkheid leiden tot het nemen van de bestreden beslissing.
4.4. Voorts heeft de beroepscommissie kennis genomen van het verzoek van de directeur van de p.i. Almere op grond dat klager onderdeel zou zijn van een netwerk dat medegedetineerden onder druk zet, teneinde drugs van hen af te nemen. Hierdoor zou
klager een groot veiligheidsrisico in de ISD van de p.i. Almere vormen. Gelet op het voorgaande heeft de directeur verzocht om overplaatsing van klager, omdat een objectieve bejegening van klager niet meer mogelijk was en de orde, rust en veiligheid in
de p.i. Almere werden verstoord.
Klager stelt dat de stellingen van de directeur onjuist zijn, maar laat het bij niet nader onderbouwde ontkenningen. Uit het dossier van klager komt evenwel naar voren dat klager een verslavingsgeschiedenis heeft en daarmee verband houdende
disciplinaire straffen opgelegd heeft gekregen.
4.5. De beroepscommissie constateert dat klager zijn ontkenningen en bezwaren onvoldoende heeft onderbouwd. Ook het beroepschrift biedt geen aanknopingspunten voor een ander inzicht dan hetgeen op basis van het dossier en de laatstelijk aangetroffen
contrabande zou mogen worden aangenomen.
De beroepscommissie concludeert dan ook dat de selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat hetgeen recentelijk aangaande klager naar voren is gebracht een contra-indicatie vormde voor continuering van klagers verblijf in de p.i.
Almere. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 8 augustus 2016
secretaris voorzitter